Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:5003 - Rechtbank Midden-Nederland - 22 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:500322 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/4855

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder (gemachtigde: mr. B.J. Eising).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder], uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Partijen worden in deze uitspraak verzoekster, het college en vergunninghouder genoemd.

Inleiding

1.1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de omgevingsvergunning die het college op 14 februari 2025 aan vergunninghouder heeft verleend voor het uitbreiden van zijn woning aan de voorgevel op het perceel Van [perceel] in [woonplaats] .

1.2. Verzoekster woont aan de [adres] en zij is het niet eens met de omgevingsvergunning. Ze heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Vergunninghouder heeft na de hoorzitting een wijzigingstekening ingediend waarmee de diepte van de uitbouw wordt teruggebracht van 2,45 meter naar 1,45 meter. De breedte van de uitbouw blijft hetzelfde. Omdat het college de wijzigingen van het bouwplan als ondergeschikte wijzigingen heeft aangemerkt, zijn deze in bezwaar als onderdeel van de vergunning beoordeeld. Met het bestreden besluit van 16 juli 2025 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen tot dat op haar beroep is beslist.

1.3. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.[1] De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding met zaaknummer UTR 25/4586 niet.

  2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.[2]

  3. Vergunninghouder heeft met een e-mail van 22 augustus 2025 laten weten dat hij totdat de omgevingsvergunning onherroepelijk is hiervan geen gebruik zal maken. Hij heeft de bouwwerkzaamheden tot nader order uitgesteld.

  4. Verzoekster heeft in een brief van 28 augustus 2025 in reactie hierop aangegeven dat zij haar verzoek om een voorlopige voorziening toch handhaaft. Volgens haar bestaan er juridisch twee varianten van het bouwplan naast elkaar: de oorspronkelijke omvangrijke aanvraag voor de uitbouw, en de verkleinde variant. Als gevolg hiervan is niet duidelijk op welke variant de toezegging van vergunninghouder om niet te starten met de werkzaamheden betrekking heeft.

  5. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat – gelet op de toezegging van vergunninghouder om voorlopig niet van de omgevingsvergunning gebruik te maken – er geen spoedeisend belang is. Dat er verschillende varianten van het bouwplan juridisch naast elkaar bestaan, ziet de voorzieningenrechter niet. Immers, het college heeft de wijziging van het bouwplan als ondergeschikte wijziging beoordeeld. Daarmee is de wijziging (verkleining) onderdeel van de omgevingsvergunning geworden en moet vergunninghouder conform deze wijziging te bouwen.

  6. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

  1. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee , voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-t Lam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.


Voetnoten

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.