ECLI:NL:RBLIM:2024:675 - Rechtbank Limburg - 11 februari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/3212 V
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2024 op het verzet van
[opposant], te [vestigingsplaats] , opposant
tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 mei 2023 in het geding tussen
opposant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert
(gemachtigde: mr. K.M.W. van der Cruijsen-Thoma).
Inleiding
1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 15 mei 2023 waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1. De rechtbank heeft het verzet op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens opposant, de gemachtigde van het college en [naam 3] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 15 mei 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van opposant
4. Het beroep van opposant ging over het verkeersbesluit van het college van 12 oktober 2021. Dit verkeersbesluit is gebaseerd op (onder meer) de Wegenverkeerswet 1994. Met dit verkeersbesluit heeft het college besloten dat bepaalde onverharde wegen worden afgesloten voor alle motorvoertuigen, met uitzondering van agrarisch bestemmingsverkeer.
4.1. Het college heeft bij de besluitvorming de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Deze procedure is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In het kader van deze procedure heeft het ontwerpverkeersbesluit van 11 juni 2021 tot 22 juli 2021 ter inzage gelegen (artikel 3:15 van de Awb), is deze kenbaar gemaakt door het college in het Gemeenteblad (nr. 182350, 10 juni 2021) en in de Staatscourant (nr. 29954, 10 juni 2021), en konden belanghebbenden een zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
De uitspraak van 15 mei 2023
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant in de hiervoor genoemde termijn geen zienswijze over het ontwerpbesluit heeft ingediend en daar geen goede reden voor heeft. Uit artikel 6:13 van de Awb volgt dan dat opposant in dat geval geen beroep kan instellen tegen het verkeersbesluit.
Is er sprake van een Aarhus-besluit?
6. Opposant doet een beroep op het arrest ‘Varkens in Nood’ van het Hof van Justitie. Daaruit zou volgen dat de voorwaarde uit artikel 6:13 van de Awb dat opposant een zienswijze ingediend zou moeten hebben, niet kan worden tegengeworpen.
6.1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in een uitspraak van 14 april 2021 uit het arrest ‘Varkens in Nood’ afgeleid dat artikel 6:13 van de Awb voor belanghebbenden bij ‘Aarhus-besluiten’ niet in overeenstemming is met het Aarhus-verdrag. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, artikel 6:13 van de Awb niet aan belanghebbenden mag worden tegengeworpen.
6.2. In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is de Wegenverkeerswet niet opgenomen in de opsomming van wetten die de Afdeling in elk geval als omgevingsrechtelijke zaak beschouwt. Uit een andere uitspraak van de Afdeling
6.3. De conclusie is dat het verkeersbesluit geen Aarhus-besluit is. Dat betekent dat het vereiste van het indienen van een zienswijze (artikel 6:13 van de Awb) aan opposant mag worden tegengeworpen. Deze verzetsgrond slaagt niet.
Heeft opposant een goede reden voor het niet indienen van een zienswijze?
7. Opposant heeft uitgelegd dat hij een landelijke organisatie is die de belangen behartigt van alle motorrijders. Het is echter ondoenlijk om alle besluiten die worden gepubliceerd in de Staatscourant of het Gemeenteblad bij te houden. Opposant was daardoor niet op de hoogte van het ontwerpbesluit. Ook omdat opposant daarover geen signalen heeft ontvangen van leden of andere organisaties die ook belang hebben bij het verkeersbesluit. Verder heeft opposant uitgelegd dat hij tot nu toe altijd bezwaar heeft kunnen indienen tegen verkeersbesluiten. Niet iedereen is jurist en opposant was tot voor kort niet bekend met het bestaan van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
7.1. De rechtbank vindt dit geen goede reden voor het niet indienen van een zienswijze. De rechtbank begrijpt dat het voor opposant ondoenlijk kan zijn om landelijk alle (ontwerp)verkeersbesluiten te monitoren. Die omstandigheid, en de onbekendheid van opposant met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, betekent echter niet dat de voorwaarden van artikel 6:13 van de Awb niet meer gelden. Dit zijn namelijk omstandigheden die voor rekening en risico van opposant komen en waarmee het college geen rekening hoeft te houden. Opposant heeft immers door de publicatie van het ontwerpverkeersbesluit in de Staatscourant en het Gemeenteblad wel kennis kúnnen nemen van het ontwerp. Ook deze verzetsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
8. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 mei 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak van 15 mei 2023 in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op: 12 februari 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
ECLI:NL:RVS:2021:786.
Zie de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1981.