Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:8232 - Rechtbank Gelderland - 3 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:82323 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/4271

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. M.S. Winkel).

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser is het niet eens met deze weigering. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering van de Wajong-uitkering.

Procesverloop

  1. Op 30 augustus 2023 heeft eiser een beoordeling van zijn arbeidsvermogen aangevraagd. Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten 3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980. Hij is achttien jaar geworden op [geboortedatum] 1998.

3.1. Op 1 oktober 2008 heeft eiser voor de eerste keer een (laattijdige) aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong 1998. Met het besluit van 21 oktober 2008 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat eiser vanaf zijn zeventiende levensjaar niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest of na zijn zeventiende levensjaar arbeidsongeschikt is geworden, maar wel in het jaar voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid tenminste zes maanden heeft gestudeerd.[1] Met het besluit van 20 maart 2009 is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 oktober 2008 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vaststaat.

3.2. Op 29 januari 2014 heeft eiser opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend. Het UWV heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 oktober 2008. Met het besluit van 13 februari 2014 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) die aanleiding geven van het besluit van 21 oktober 2008 terug te komen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

De besluitvorming 4. Op 30 augustus 2023 heeft eiser voor de derde keer een aanvraag voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen in het kader van de Wajong ingediend. Hij heeft bij deze aanvraag een onderzoeksrapport van HSK[2] van 2 november 2018 gevoegd. Het UWV heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de eerdere beslissingen. Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen omdat de informatie van de HSK – de diagnose PTSS – niet kan worden aangemerkt als een novum en daardoor niets afdoet aan het besluit van 21 oktober 2008.

4.1. Op 21 november 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen, waarbij het UWV is gebleven bij het standpunt dat geen sprake is van nova.

Omvang van het geschil

  1. Eiser heeft tijdens de zitting desgevraagd bevestigd dat met de aanvraag (enkel) is beoogd dat wordt teruggekomen van het besluit van 21 oktober 2008 (artikel 4:6 van de Awb) en dat niet bedoeld is een beroep te doen op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) en evenmin dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).

Fysiek spreekuur bij een verzekeringsarts

  1. Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven de beroepsgrond dat hij uitgenodigd had moeten worden voor een fysiek spreekuur bij een verzekeringsarts niet langer te handhaven, zodat deze geen nadere bespreking behoeft.

Het verzoek om terug te komen van het besluit van 21 oktober 2008

  1. Eiser voert aan dat sprake is van een novum. Er is namelijk in 2018 bij hem de diagnose PTSS gesteld. Dit volgt uit de informatie van het HSK van 2 november 2018. Het UWV heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een novum.

7.1. De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag van eiser van 30 augustus 2023 een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Het UWV heeft op de aanvraag van 30 augustus 2023 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat van nova geen sprake is. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.[3]

7.2. Van nieuw gebleken feiten of omstandigheden is sprake als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet voor dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede als het gaat om bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten en omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.[4]

7.3. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van nova. De informatie van HSK waaruit zou volgen dat (ook) sprake is van de diagnose PTSS kan namelijk – zelfs als de diagnose PTSS als nieuw feit zou worden aangemerkt – niets afdoen aan het eerdere besluit van 21 oktober 2008 waarbij is besloten tot de weigering van een Wajong-uitkering. Aan dat besluit lag ten grondslag dat eiser heeft aangetoond over arbeidsvermogen te beschikken, aangezien hij van zijn zeventiende tot zijn drieëntwintigste levensjaar heeft gewerkt. Hoewel er in die perioden momenten van ziekte zijn geweest, is de wachttijd van 52 weken nooit volgelopen. Het gegeven dat in 2018 de diagnose PTSS is gesteld doet niets af aan de beoordeling uit het besluit van 21 oktober 2018 dat eiser in de voor de Wajong verzekerde periode arbeidsvermogen had. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door eiser dan ook geen nova ingebracht die afbreuk kunnen doen aan het besluit van 21 oktober 2008. Het UWV heeft het verzoek om terug te komen van het besluit van 21 oktober 2008 dan ook op grond van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat het besluit van 21 oktober 2008 onmiskenbaar onjuist is, zodat de rechtbank geen redenen ziet waarom de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft het UWV een begin gemaakt met de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag? 8. Eiser voert aan dat er door de verzekeringsarts b&b ook is ingegaan op de vraag of eiser überhaupt in aanmerking zou kunnen komen voor een Wajong-uitkering vanwege zijn werkverleden en de medische situatie rondom zijn achttiende levensjaar. Dit is een vooruitlopen op een inhoudelijke behandeling en het is onzorgvuldig dat in het bestreden besluit die inhoudelijke beoordeling niet is doorgevoerd.

8.1. De rechtbank stelt vast dat het UWV op de aanvraag van 30 augustus 2023 heeft beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat van nova geen sprake is. Eisers stelling dat de verzekeringsarts b&b zich inhoudelijk heeft uitgelaten over de Wajong-beoordeling maakt, wat daar verder ook van zij, niet dat de bestreden besluitvorming onjuist of onzorgvuldig is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Kouwen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 5, eerste lid en artikel 6, eerste lid van de Wajong 1998.

HSK is een landelijk opererende organisatie voor psychische zorg.

Zie bijvoorbeeld CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en CRvB 26 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:301.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2330.


Voetnoten

Artikel 5, eerste lid en artikel 6, eerste lid van de Wajong 1998.

HSK is een landelijk opererende organisatie voor psychische zorg.

Zie bijvoorbeeld CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en CRvB 26 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:301.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2330.