Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/1131

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. W. van de Graaff).

  1. Deze uitspraak gaat over de herziening van de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 1 november 2015 tot en met 30 april 2022 (de periode in geding) en over een terugvordering van bruto € 4.973,12. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van eiser.

Procesverloop

  1. Het UWV heeft het besluit tot herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van eiser genomen op 25 juli 2023. Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A. Bal, als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit 3. Eiser ontvangt vanaf 1 november 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser werkzaamheden zou verrichten bij Kickbox School [plaats], door het UWV ontvangen op 17 juni 2020, heeft een handhavingsdeskundige van het UWV een onderzoek ingesteld. Daarbij is onder meer onderzoek verricht op het internet, Facebook, YouTube en Instagram, in het Bedrijvenregister, het register van de Kamer van Koophandel en is op 4 mei 2022 een gesprek gevoerd met eiser. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf 2015, met uitzondering van de periodes van sluiting tijdens corona, voor de Kickbox School [plaats] groepen begeleidt en traint. Volgens eiser kreeg hij hier geen geld voor en ging het om vrijwilligerswerk. Ook zijn er, in de periode van 10 november 2021 tot en met 22 maart 2022 waarnemingen verricht op het huisadres van eiser en op het adres van de Kickbox School [plaats]. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in verschillende rapportages.

3.1. Op grond van deze onderzoeksresultaten heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode in geding in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte bij de Kickbox School [plaats]. Uitgaande van eisers eigen verklaring heeft het UWV berekend dat eiser van 1 november 2015 tot 1 januari 2018 1 uur per week training/begeleiding gaf, van 1 januari 2018 tot 1 mei 2018 2 uur per week en vanaf 1 mei 2018 4 uur per week. Het UWV is uitgegaan van het minimumloon. Vanwege de door eiser ontvangen inkomsten ontving hij over de periode in geding te veel WIA-uitkering. Het UWV heeft daarom de WIA-uitkering van eiser herzien en vordert het te veel ontvangen bedrag van bruto € 4.973,12 van eiser terug. Volgens het UWV is geen sprake van vrijwilligerswerk, maar van op geld waardeerbare activiteiten.

Is sprake van op geld waardeerbare activiteiten? 4. Eiser voert aan dat zowel uit het geringe aantal uren als de vorm waarin de activiteiten hebben plaatsgevonden evident blijkt dat het gaat om vrijwilligerswerk bij een vereniging en niet om op geld waardeerbare activiteiten. Dit is vergelijkbaar met het werk als vrijwilliger bij een voetbalvereniging. Eiser deed dit vanuit een project van de gemeente om straatjongeren te helpen en van nut te zijn voor de maatschappij. Als eiser dit gemeld had, zou er dus niet zijn teruggevorderd. Ten onrechte heeft het UWV die afweging niet gemaakt. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel, de motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel. Ter zitting heeft eiser er nog op gewezen dat het beleid van het UWV een omschrijving geeft van wat onder vrijwilligerswerk wordt verstaan. Daaronder valt ook een vereniging van een sportclub die met vrijwilligers werkt. Dat is hier ook zo. Verder heeft eiser aangevoerd dat het terugvorderingsbedrag lager is dan wat je als vrijwilliger mocht verdienen in de periode in geding.

4.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser in de periode in geding werkzaamheden verrichtte als sportinstructeur bij Kickbox School [plaats]. Uit de onderzoeksresultaten volgt dat eiser in de periode in geding in zijn hoedanigheid van sportinstructeur bij Kickbox School [plaats] ook actief was op de website en op social media. Zijn telefoonnummer is ook overal vermeld en eiser heeft zelf aangegeven dat hij het eerste aanspreekpunt was van Kickbox School [plaats]. Bovendien staat eiser ook sinds 31 oktober 2019 geregistreerd als bestuurder. Daarmee heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat dit werkzaamheden zijn die veelal betaald worden verricht en op geld waardeerbare activiteiten betreffen. Gelet op deze werkzaamheden kan van vrijwilligerswerk niet worden gesproken en gaat de vergelijking met een vrijwilliger bij een voetbalvereniging niet op. Dat het ging om het helpen van straatjongeren vanuit een project van de gemeente – voor zover dit al van belang zou zijn – is door eiser ook niet onderbouwd. Het UWV hoefde dus ook niet de afweging te maken wat er zou zijn gebeurd als eiser wel het gestelde vrijwilligerswerk had gemeld, zoals door eiser is gesteld. Ter zitting is gebleken dat het beleid waar eiser op doelt de Regeling vrijwilligerswerk in de WW betreft. Daarin staat in artikel 2 genoemd dat, kort gezegd, er sprake is van vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Werkloosheidswet als er sprake is van onbetaalde arbeid die bestaat uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden en wordt uitgevoerd bij een algemeen nut beogende instelling, een organisatie of instelling zonder winstoogmerk, een sociaal belang behartigende instelling of een steunstichting SBBI. Nog daargelaten dat het hier niet gaat om de Werkloosheidswet kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet gezegd worden dat sprake is van gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. De vergelijking met de door eiser ter zitting genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 mei 2025[1] gaat niet op, omdat in die zaak vast stond dat de betreffende betrokkene, net als andere vrijwilligers, niet betaald kreeg en ook het UWV er van uitging dat zij direct noch indirect inkomen had ontvangen voor haar werkzaamheden. Daar is in dit geval geen sprake van. Nu van vrijwilligerswerk geen sprake was, wordt eiser ook niet gevolgd in zijn stelling dat het terugvorderingsbedrag lager is dan wat je als vrijwilliger mocht verdienen in de periode in geding.

4.2. Door de op geld waardeerbare werkzaamheden niet te melden heeft eiser de inlichtingenverplichting van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA geschonden. Als gevolg daarvan is zijn WIA-uitkering te hoog vastgesteld en was het UWV op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA verplicht om de WIA-uitkering van eiser over de periode in geding te herzien. Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd tegen de (berekening van de) hoogte van de terugvordering. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA was het UWV verplicht om de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser over de periode in geding heeft herzien en bruto € 4.973,12 van hem heeft teruggevorderd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:CRVB:2025:844.


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2025:844.