ECLI:NL:RBGEL:2025:7908 - Rechtbank Gelderland - 24 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7617
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. O. Yazici).
- Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is het niet eens met deze weigering. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering van de WIA-uitkering door het UWV.
Procesverloop
- Met het besluit van 30 mei 2023 heeft het UWV besloten om de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering af te wijzen. Met het bestreden besluit van 9 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontving per 27 november 2013 een WIA-uitkering. Op initiatief van het UWV vindt in 2019 een WIA-herbeoordeling plaats. Een verzekeringsarts van het UWV heeft de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2020. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige van het UWV de mate van arbeidsongeschikt van eiser vastgesteld op 24,60% per 18 februari 2020. Met het besluit van 18 februari 2020 heeft het UWV daarom besloten dat de WIA-uitkering van eiser per 19 april 2020 wordt beëindigd. Het besluit van 18 februari 2020 staat met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 maart 2023 in rechte vast.
3.1. Op 1 september 2020 vraagt eiser een herleving van zijn WIA-uitkering aan per 21 augustus 2020, vanwege een verslechterde gezondheid voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak. Met het besluit van 21 december 2021 heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de FML van 28 januari 2020. Het besluit van 21 december 2021 staat met de uitspraak van de CRvB van 7 december 2023 in rechte vast.
De besluitvorming
4. Op 15 juni 2022 vraagt eiser opnieuw een herleving van zijn WIA-uitkering aan, omdat hij per 7 juni 2022 toegenomen arbeidsongeschikt is, voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak. In dat kader heeft een medisch onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage van 26 mei 2023 en 17 augustus 2023. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op een spreekuur op 15 mei 2023. Ook heeft de verzekeringsarts lichamelijk onderzoek gedaan. De verzekeringsarts concludeert dat er geen reden is om toegenomen arbeidsongeschiktheid aan te nemen en dat er geen objectieve gegevens voorhanden zijn om de FML van 28 januari 2020 te wijzigen. Omdat eiser een toename van zowel psychische als fysieke klachten claimt, wordt door de verzekeringsarts aanvullende informatie van de behandelend sector opgevraagd. Ook wordt een medische expertise aangevraagd bij Condite.
4.1. Op 30 mei 2023 besluit het UWV dat eiser per 7 juni 2022 niet toegenomen arbeidsongeschikt is en dat de FML van 28 januari 2020 nog onverminderd van kracht is.
4.2. Op 14 juni 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen. Aan dit besluit ligt een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 27 september 2024 ten grondslag. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Er is evenmin reden om toegenomen arbeidsongeschiktheid aan te nemen per 7 juni 2022. De FML van 28 januari 2020 is onverminderd van toepassing.
Het beoordelingskader
- In de Wet WIA is opgenomen dat alsnog recht op een uitkering kan ontstaan als de verzekerde binnen vijf jaar na beëindiging van de (eerdere) arbeidsongeschiktheidsuitkering opnieuw minimaal 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn.
[4] Hieraan zijn twee voorwaarden verbonden: er moet sprake zijn van een toename van de arbeidsongeschiktheid (1) én de arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan de verzekerde eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (2). Dit wordt ook wel een Amber-beoordeling genoemd.
Zijn de beperkingen van eiser juist vastgesteld?
- Eiser voert aan dat in de rapportage van de verzekeringsarts b&b de medische expertise van Condite niet dan wel onvoldoende is meegewogen bij de herbeoordeling. Eiser ervaart ernstige psychische klachten en uit deze expertise volgt dat er sprake is van een toename van deze klachten en een verslechtering van de gezondheid. Er is ook sprake van een toename in beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren vanwege deze klachten. Daarnaast zijn ook de lichamelijke beperkingen van eiser toegenomen. Uit de medische gegevens volgt duidelijk dat eiser sinds 19 april 2020 meer beperkingen ervaart dan voorheen. Het UWV stelt ten onrechte dat de brief van de Rugpoli van 12 november 2024 geen nieuwe klachten of belemmeringen laten zien. In deze brief, onder ‘anamnese’ staat namelijk expliciet benoemd dat eiser die maanden een toename in klachten aan zijn rug en linkerbeen ervaart. Eiser wijst verder op de brief van 16 maart 2021 van de Rugpoli. Uit deze brief volgt dat er sprake is van een toename van lichamelijke klachten ten opzichte van 19 april 2020. Het is niet duidelijk waarom deze toename van klachten niet heeft geresulteerd in een toename van beperkingen.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
- De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
[5]
7.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van het UWV zorgvuldig geweest. Daarbij is het volgende van belang. Uit de rapportage van de (primaire) verzekeringsarts van 26 mei 2023 volgt dat het dossier is bestudeerd en dat eiser op 15 mei 2023 is gezien op een spreekuur. Ook is een (uitgebreide) anamnese afgenomen en heeft er lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Omdat eiser een toename van zijn klachten claimt, wordt door de verzekeringsarts medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Het betreft informatie van een cardioloog van het Rijnstate Ziekenhuis van 23 juni 2023. Ook is een medische expertise bij Condite aangevraagd voor zowel de lichamelijke als de psychische klachten. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 27 september 2024 volgt dat in bezwaar dossierstudie is verricht, dat eiser is gezien op het spreekuur van 15 juli 2024 en dat informatie is opgevraagd bij de laatste behandelaar. De opgevraagde medische informatie en de medische expertise zijn kenbaar betrokken bij de herbeoordeling. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist. Het enkele feit dat eiser zich niet kan vinden in de conclusie van de verzekeringsartsen over de vraag of zijn beperkingen per 7 juni 2022 zijn toegenomen of niet, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
De inhoudelijke beoordeling
7.2. De rechtbank stelt vast dat het UWV bekend is met de psychische en lichamelijke klachten van eiser. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht dat geen verbetering wordt verwacht omdat er binnen de GGZ geen behandelmogelijkheden meer zijn, zoals volgt uit de informatie van psychiater [naam psychiater] van 26 juli 2024. Eiser is psychisch kwetsbaar en hij is aangewezen op werkzaamheden die gestructureerd, voorspelbaar en eenvoudig zijn. Daarnaast moet binnen de werkzaamheden rekening worden gehouden met eisers houdings- en bewegingsapparaat. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat hiermee in de FML van 28 januari 2020 voldoende rekening is gehouden. Wat betreft de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht dat verbetering op dit punt wel mogelijk is. De verzekeringsarts b&b verwijst daarbij naar de medische expertise van Condite van 3 april 2024, waaruit volgt dat verbetering in het functioneren van eiser kan optreden door gedoseerd en tijdcontingent op te bouwen in activiteiten. De stelling van eiser dat de expertise van Condite niet dan wel onvoldoende is meegenomen door de verzekeringsarts b&b, wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd.
7.3. Eiser heeft zijn stelling dat uit de medische expertise van Condite meer beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren volgen dan door het UWV is aangenomen, ter zitting genuanceerd. Eiser heeft aangegeven dat uit de expertise niet volgt dat sprake is van extra beperkingen, maar van extra klachten. De rechtbank wijst er allereerst op dat uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de subjectieve beleving van klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen, maar dat alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang zijn.
7.4. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de medicatie die hij gebruikt, die ook is benoemd in de medische expertise, niet kenbaar is betrokken bij de beoordeling. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts b&b is niet gehouden om in zijn rapport alle in de expertise genoemde medicatie te benoemen. Er mag vanuit worden gegaan dat uit het gegeven dat de verzekeringsarts b&b de expertise kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken, hij ook acht heeft geslagen op de gebruikte medicatie. Bovendien merkt de rechtbank op dat in het rapport van de primaire verzekeringsarts van 26 mei 2023 de door eiser gebruikte medicatie is benoemd en betrokken. Deze komt grotendeels overeen met de medicatie die is benoemd in de medische expertise. De door eiser gebruikte medicatie heeft niet geleid tot aanpassing van de FML. De beroepsgrond slaagt niet.
7.5. Uit alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2022 en waarom de FML van 28 januari 2020 onverminderd van toepassing is.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Kouwen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:CRVB:2023:400.
ECLI:NL:CRVB:2023:2313.
Condite begeleidt cliënten met (een combinatie van) psychische, cognitieve en lichamelijke klachten naar werkhervatting.
Artikel 57, eerste lid, onder b, van de Wet WIA.
Zie bijvoorbeeld CRvB 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2114.
Zie bijvoorbeeld CRvB 24 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1510.