Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2024:6149 - Rechtbank Gelderland - 18 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2024:614918 augustus 2024

Uitspraak inhoud

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer

zaaknummer: C/05/439599/ KG RK 24-598

Beslissing van 19 augustus 2024

van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker], wonende te Lunteren hierna te noemen: verzoeker,

strekkende tot de wraking van

mr. P.J. Tikken, rechter in deze rechtbank hierna te noemen: de rechter.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het schriftelijke wrakingsverzoek van 3 augustus 2024.

1.2. De wrakingskamer heeft bepaald dat het wrakingsverzoek op grond van artikel 4, lid 2 onder d van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Gelderland zonder zitting kan worden afgedaan.

2 Het wrakingsverzoek

2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer ARN 22/5751 tussen verzoeker en de inspecteur van de belastingdienst.

2.2. Verzoeker heeft aan zijn schriftelijke verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting van 15 juli 2024 opmerkingen heeft gemaakt die een beeld van vooringenomenheid en schijn van partijdigheid bij hem hebben opgeroepen. Aan het begin van de hoorzitting, voordat verzoeker zijn pleidooi kon geven, merkte de rechter op: “Ik denk niet dat de rechtbank u hierin zal steunen”. Deze opmerking is tijdens de zitting nog twee keer herhaald. Dit wekt bij verzoeker de indruk dat de rechter al een oordeel had gevormd zonder de argumenten van verzoeker volledig te hebben gehoord. Daarnaast suggereerde de rechter aan het begin van de zitting aan de vertegenwoordiger van de belastingdienst om “meneer vast te helpen met een betaalplan te maken”. Dit wekt bij verzoeker de indruk dat hij de verschuldigde bedragen moet terugbetalen terwijl zijn pleidooi nog niet door de rechter was aangehoord.

3 De beoordeling

3.1. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.

3.2. Uit de wet volgt dat de verzoeker die omstandigheden moet aanvoeren zodra deze zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt namelijk de procedure direct geschorst om te voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht in een periode waarvan later wordt vastgesteld dat die rechter toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Uit het schriftelijke wrakingsverzoek maakt de wrakingskamer op dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden aan hem bekend zijn geworden op de zitting van 15 juli 2024. Het verzoek tot wraking is eerst gedaan bij brief van 3 augustus 2024. Nog los van de vraag of het wrakingsverzoek ondanks een tijdsverloop van bijna 3 weken tijdig is gedaan, is de wrakingskamer gebleken dat het verzoek tot wraking van 3 augustus 2024 is gedaan nadat de rechter op 31 juli 2024 in de hoofdzaak in het openbaar einduitspraak heeft gedaan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan. Na de einduitspraak worden door de rechter immers geen proceshandelingen meer verricht. Dat verzoeker op het moment van indiening van zijn verzoek tot wraking gelet op de verzendtermijn van artikel 8:79 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wellicht nog niet beschikte over de einduitspraak, maakt voorstaande niet anders.

3.3. Gelet op het feit dat 31 juli 2024 einduitspraak is gedaan, kan verzoeker niet in zijn wrakingsverzoek van 3 augustus 2024 worden ontvangen. Voor een behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat inhoudelijke debat wordt gezien het voorstaande niet toegekomen.

4 De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.