ECLI:NL:RBGEL:2024:5280 - Rechtbank Gelderland - 7 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5812 en ARN 23/3057
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen:
a. a) het besluit van het college om de voorbereidingsperiode op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004) met ingang van 1 augustus 2022 te beëindigen (zaaknummer ARN 22/5812); en
b) het besluit van het college om hem op grond van de Participatiewet (Pw) gedeeltelijk vrij te stellen (lees: ontheffen) van zijn arbeidsverplichtingen, te weten de verplichtingen vermeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Pw tot 1 juni 2023 (zaaknummer ARN 23/3057).
1.1. Het college heeft deze besluiten genomen op 1 augustus 2022 (a) en 26 januari 2023 (b). Met de bestreden besluiten van 28 november 2022 en 17 mei 2023 op de bezwaren van eiser is het college bij die besluiten gebleven.
1.2. Het college heeft op de beroepen afzonderlijk gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer ARN 23/6657, op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Eiser heeft in een emailbericht van 20 juli 2024 de rechtbank medegedeeld dat hij niet komt.
Totstandkoming van de besluiten
2. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft op 23 maart 2022 bij het college een aanvraag gedaan om gebruik te mogen maken van de voorbereidingsperiode als bedoeld in de Bbz2004. Bij besluit van 28 maart 2022 heeft het college die aanvraag goedgekeurd
2.1. Naar aanleiding van het rapport van De Meent Advies heeft het college besloten om de voorbereidingsperiode met ingang van 1 augustus 2022 te beëindigen. In bezwaar is het college bij dit besluit gebleven.
3. Bij brief van 13 januari 2023 heeft de klantmanager van het college eiser uitgenodigd voor een gesprek over zijn mogelijkheden tot re-integratie en zijn verdere ondersteuningsbehoefte. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Tijdens dit gesprek heeft eiser meerdere medische afsprakenbrieven overgelegd aan de klantmanager. Verder heeft hij verteld dat er een neusoperatie gepland staat. Op grond van eisers lichamelijke klachten heeft het college het besluit van 26 januari 2023 genomen. In deze beslissing is verder vermeld dat de vrijstelling (lees: ontheffing) tot 1 juni 2023 duurt, dat hij daarna opnieuw zal worden uitgenodigd door zijn klantmanager en dat er een medisch onderzoek om eisers mogelijkheden op de arbeidsmarkt te kunnen onderzoeken zal worden ingesteld. Deze beslissing is in bezwaar gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve eerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroepen tegen de bestreden besluiten. Deze vraag beantwoordt de rechtbank negatief. De beroepen zijn dan ook niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
6. Vast staat dat de periode waarover eiser de voorbereidingsperiode heeft toegekend gekregen (1 april 2022 tot en met 30 september 2022) en de periode waarover hij (gedeeltelijk) is ontheven van enkele arbeidsverplichtingen (26 januari 2023 tot 1 juni 2023) voorbij zijn.
6.1. In de zaak met zaaknummer ARN 22/5812 heeft de rechtbank in het kader van het vooronderzoek aan eiser gevraagd wat hij met zijn beroep nog wenste te bereiken.
6.2. Omdat eiser hierin geen antwoord gaf op de door de rechtbank gestelde vraag is dit beroep en het beroep waarin dezelfde vraag speelt (zaaknummer ARN 23/3057) op de zitting van 25 juli 2024 geagendeerd zodat eiser zijn procesbelang nader zou kunnen toelichten. Eiser heeft de uitnodigingsbrieven voor de zitting ontvangen. Bij emailbericht van 20 juli 2024 heeft eiser de rechtbank echter laten weten dat hij niet zal verschijnen op de zitting. De rechtbank zal de in punt 4 opgeworpen vraag dus beantwoorden aan de hand van de stukken in het dossier.
6.3. Uit het dossier volgt niet dat eiser door het voortijdig staken van de voorbereidingsperiode en door het tijdelijk (gedeeltelijk) ontheffen van enkele arbeidsverplichtingen schade of ander nadeel heeft geleden. Tegen het toekenningsbesluit van 28 maart 2022, waarbij is besloten dat de voorbereidingsperiode zou lopen tot en met uiterlijk 30 september 2022 is eiser niet opgekomen. Daarmee stond vast dat de voorbereidingsperiode uiterlijk op 30 september 2022 zou stoppen. Hij heeft ook niet gesteld dat het college hem ten onrechte slechts tijdelijk, en wel tot 1 juni 2023, gedeeltelijk van zijn arbeidsverplichtingen heeft ontheven. De rechtbank ziet dan ook niet in wat eiser met zijn beroepen daadwerkelijk had willen en kunnen bereiken. Of enig resultaat dan vervolgens voor hem feitelijk betekenis had kunnen hebben kan dan onbesproken blijven.
6.4. In zijn beroepen en aanvullende brieven maakt eiser veelvuldig gewag van zijn ongenoegen richting de gemeente, noemt hij de gemeente een leugenaar, stelt dat de gemeente misbruik maakt van zijn macht en doet hij een beroep op artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht. Wat daar allemaal van zij, dit maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel zal geven over de bestreden besluiten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 2, derde lid, van Bbz2004.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.
Brief van 23 april 2024.