ECLI:NL:RBGEL:2024:4017 - Rechtbank Gelderland - 13 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2254
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB
(gemachtigde: mr. M.A.H. Koning).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn ouderdomspensioen (hierna: pensioen) op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met het besluit van 12 december 2022 (het primaire besluit) heeft de SVB het pensioen vanaf november 2016 gewijzigd van een pensioen voor een alleenstaande naar een gehuwdenpensioen en over de periode van november 2016 tot en met oktober 2022 een bedrag van € 29.234,28 van eiser teruggevorderd.
1.1. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiser heeft de SVB het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 12 december 2022 herroepen in die zin dat de herziening naar het gehuwdenpensioen met ingang van mei 2018 wordt geëffectueerd en het terugvorderingsbedrag wordt verlaagd naar € 22.750,25.
1.2. De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de SVB.
Totstandkoming van het besluit
2. Aan eiser is met ingang van december 2012 een pensioen voor een alleenstaande toegekend. In augustus 2014 heeft eiser de SVB bericht dat op zijn adres een drietal studenten staat ingeschreven. De SVB heeft hierop laten weten dat dit geen gevolgen heeft voor zijn pensioen. Een onderzoek naar eisers woonsituatie in juli 2015 leidde tot hetzelfde resultaat.
2.1. In augustus 2022 heeft de SVB wederom een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiser. Op een formulier van 12 augustus 2022 vermeldt eiser dat [persoon A] bij hem woont. Zij levert een bijdrage aan de huurkosten, er is niets aan de situatie gewijzigd. Er is geen samenlevingscontract en [persoon A] heeft een parttime baantje. Bij nader onderzoek door de SVB vermeldt eiser dat [persoon A] sinds 1 oktober 2016 bij hem woont, een vriendin van hem is en bijdraagt in de kosten van het huishouden (€ 300 per maand) en de huur (€ 250 per maand). In het kader van een hierop volgend handhavingsonderzoek hebben medewerkers van de SVB op 31 oktober 2022 een gesprek gehad met eiser. Met eiser is een checklist gezamenlijke huishouding ingevuld en eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
2.2. De SVB heeft de periode waarover het pensioen moet worden herzien (en daarmee het terug te vorderen bedrag) gematigd met 25%, omdat de SVB een signaal van de gemeente [naam gemeente] van 16 oktober 2016 over een “inverhuizing” op eisers adres, namelijk van [persoon A], heeft gemist. Naar aanleiding hiervan heeft de SVB de hoogte van het terug te vorderen bedrag aangepast naar € 22.750,25 en eiser een bedrag van € 6.484,03 terugbetaald.
Beoordeling door de rechtbank
3. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank een formulier proceskosten van eiser ontvangen. Voor de rechtbank vormde dit geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.
4. De rechtbank beoordeelt de herziening van eisers pensioen met ingang van mei 2018 en het over de periode van mei 2018 tot en met oktober 2022 teruggevorderde pensioen ter hoogte van € 22.750,25. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat de SVB ten onrechte het schenden van de inlichtingenverplichting zwaarwegender acht dan het missen van het signaal van de gemeente [naam gemeente] . Het missen van het signaal heeft eiser financieel zwaar benadeeld en de nabetaling van € 6.484,03 heeft eisers gemoedsrust niet hersteld. Volgens eiser is er sprake van bijzondere omstandigheden. Aanvullend heeft eiser op 24 januari 2024 een schadevergoeding geëist vanwege gederfde levensvreugde. Eiser vindt het extra pijnlijk dat hij de erfenis die zijn ouders als ondersteuning voor hem hebben nagelaten heeft moeten gebruiken om – onder protest – de vordering aan de SVB te voldoen.
Standpunt van de SVB
7. De SVB heeft in een verweerschrift van 8 mei 2023 gereageerd op de beroepsgronden en schrijft het volgende.
“Uit artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW volgt dat de SVB gehouden is een uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat ook aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. De SVB heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht.
Wat vindt de rechtbank?
8. De rechtbank zal eerst beoordelen of de SVB terecht tot herziening van het pensioen is overgegaan.
8.1. De rechtbank is het met de SVB eens dat uit het dossier voldoende blijkt dat eiser is gewezen op zijn verplichting om veranderingen in zijn persoonlijke situatie door te geven. Eiser heeft niet ontkend dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, op de zitting heeft hij ook erkend dat hij wellicht formeel onjuist heeft gehandeld. Omdat eiser zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 49 van de AOW heeft geschonden, heeft de SVB een ongehuwdenpensioen uitgekeerd, terwijl eiser recht had op een – lager – gehuwdenpensioen.
8.2. De SVB is op grond van het bepaalde in de artikelen 17a en 24 van de AOW gehouden om in zo’n geval het pensioen te herzien en het te veel betaalde pensioen terug te vorderen.
9. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of de SVB een juiste toepassing heeft gegeven aan het hiervoor onder 7. beschreven buitenwettelijk begunstigend beleid. Anders gezegd, heeft de SVB in het geval van eiser zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de SVB de herzieningsperiode heeft gematigd met 25%.
9.1. In het hiervoor weergegeven standpunt van de SVB erkent de SVB niet expliciet dat haar een verwijt valt te maken, maar als dit wel het geval mocht zijn, dan is het verwijt dat eiser kan worden gemaakt vele malen groter, aldus de SVB. De compensatie van 25% acht de SVB dan ook ruimschoots voldoende.
De rechtbank is van oordeel dat de SVB ten onrechte een voorbehoud maakt ten aanzien van een haar te maken verwijt. Op de zitting heeft de SVB toegelicht dat op 10 oktober 2016 een systeemsignaal is ontvangen van de gemeente [woonplaats] , maar dat hierop niet adequaat is gereageerd (het signaal is (actief) ‘weggedrukt’). Dit heeft, tezamen met het overtreden van de inlichtingenverplichting door eiser, tot gevolg gehad dat de SVB eiser bijna zes jaar lang een te hoog pensioen heeft betaald.
De SVB heeft erop gewezen dat bij de beoordeling of sprake is van kennelijke onredelijkheid volgens vaste rechtspraak moet worden gekeken naar de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor de betrokkene heeft.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de rechtspraak, waarnaar de SVB verwijst, op 18 april 2024 echter nader genuanceerd.
9.2. De vraag is of met de matiging van 25% een voldoende evenwicht is gevonden tussen de tekortkomingen van de SVB en de tekortkomingen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. In de eerste plaats heeft de SVB niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de matiging van 25% tot stand is gekomen. Op de zitting heeft de SVB toegelicht dat dit per geval wordt beoordeeld en dat het dus maatwerk is, maar dat een algemene formulering voor de toets aan het evenredigheidsbeginsel ontbreekt. De rechtbank acht de wijze waarop de matiging van 25% tot stand is gekomen dan ook onvoldoende inzichtelijk. Dit klemt des te meer, omdat bij de totstandkoming van de 25% onduidelijk is hoe de tekortkomingen van de SVB zijn meegewogen, zoals volgens de meest recente rechtspraak wel verplicht is. Mede gezien de gewijzigde rechtspraak zal de rechtbank de tekortkomingen van de SVB wegen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet adequaat reageren van de SVB – met als gevolg het onnodig hoog oplopen van de terugvordering – onvoldoende tot uitdrukking komt in de matiging van de herzieningsperiode met 25%. Hoewel ook eiser een verwijt te maken valt in het ontstaan van de terugvordering, acht de rechtbank het verwijt aan de SVB en het verwijt aan eiser in deze zaak minstens gelijkwaardig.
9.3. De rechtbank is van oordeel dat de SVB in het voorgaande aanleiding had moeten zien om de terugwerkende kracht van de herziening verder te matigen. Per saldo valt beide partijen naar het oordeel van de rechtbank immers in gelijke mate een verwijt te maken.
9.4. Het voorgaande brengt met zich dat de SVB ten tijde van de bestreden besluitvorming ten onrechte de periode waarover eisers pensioen is herzien heeft gematigd met 25%. De besluitvorming van de SVB is om die reden niet zorgvuldig geweest.
10. Eisers verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van de besluitvorming van de SVB (psychische) schade heeft geleden. Zijn stelling dat hij het pijnlijk vindt dat hij de erfenis van zijn ouders heeft aangewend om de vordering van de SVB te voldoen, maakt dit niet anders.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gedeeltelijk gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover de SVB daarbij periode van herziening van het pensioen van eiser heeft gematigd met 25% en het terggevorderde bedrag op € 22.750,25 heeft vastgesteld. Het primaire besluit wordt in zoverre herroepen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal dit doen door de herzieningsperiode zo te matigen, dat het bedrag dat in het kader van de herziening wordt teruggevorderd, wordt teruggebracht naar een bedrag van 50% van het oorspronkelijke terugvorderingsbedrag van € 29.234,28, zijnde een bedrag van € 14.617,14. Daarnaast moet de SVB eiser het door hem betaalde griffierecht terugbetalen en bestaat er aanleiding om de SVB te veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 9,26 (kosten retour openbaar vervoer [woonplaats] -Arnhem tweede klasse). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit, voor zover de SVB daarbij de periode van herziening van het pensioen van eiser heeft gematigd met 25% en het bedrag van de terugvordering heeft bepaald op € 22.750,25;
-
herroept het primaire besluit voor zover de SVB daarbij heeft afgezien van een matiging van de herzieningsperiode en het bedrag van terugvordering heeft bepaald op € 29.234,28;
-
bepaalt dat de herzieningsperiode wordt gematigd en wel zo dat het bedrag dat in het kader van de herziening wordt teruggevorderd, wordt teruggebracht naar een bedrag van € 14.617,14;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
-
wijst af het verzoek om schadevergoeding;
-
draagt de SVB op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
-
veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 9,26.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene Ouderdomswet
Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
2. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
Artikel 49
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Beleidsregel SB 1078.
ECLI:NL:CRVB:2024:726.