Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2024:26 - Rechtbank Gelderland - 4 januari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2024:264 januari 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 22/5249 en 22/5252

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. V. Wösten),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (het college)

(gemachtigden: mr. M.L. van Kalsbeek, G.W. Vosgezang en T. Portegijs)

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats].

(gemachtigde: mr. S. Keywani).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken van 25 november 2021 en 18 maart 2022.

Het college heeft het handhavingsverzoek van 25 november 2021 in het besluit van 1 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, onder aanvulling van de motivering van het besluit (zaaknummer 22/5249).

Het college heeft het handhavingsverzoek van 18 maart 2022 in het besluit van 3 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, onder aanvulling van de motivering van het besluit (zaaknummer 22/5252).

Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft de beroepen op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] namens de Stichting en gemachtigde mr. V. Wösten. Namens het college mr. M.L. van Kalsbeek, G.W. Vosgezang en T. Portegijs. Namens derde-partij [derde-partij], gemachtigde mr. S. Keywani en ing. L. Polinder.

Totstandkoming van het besluit

Beoordeling door de rechtbank

Handhavend optreden ten tijde van de bouw?

14.1. Het college heeft in het primaire besluit overwogen dat voor de bouwwerkzaamheden door het op 1 juli 2021 in werking getreden artikel 2.9a van het Wet natuurbescherming in samenhang met artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming (de bouwvrijstelling) geen natuurvergunning meer is vereist. Daarom is er geen sprake van een overtreding en is het college niet bevoegd om handhavend op te treden, aldus het college.

14.2. De rechtbank merkt op dat het college zich in het primaire besluit van 1 februari 2022 niet op het standpunt heeft gesteld dat zij niet (meer) bevoegd is om handhavend op te treden omdat inmiddels een natuurvergunning is verleend. Het heeft zijn standpunt dat geen sprake is van een overtreding, en dat er dus geen sprake was van illegaal bouwen zoals eisers stellen, gebaseerd op de (inmiddels door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de Porthos-uitspraak[1] vernietigde) bouwvrijstelling uit de Wet natuurbescherming. Gelet op dit standpunt van het college lag het niet voor de hand om aan derde-partij een bouwstop op te leggen. Een bouwstop kan immers alleen worden opgelegd als er sprake is van een overtreding.

Wat echter verder ook zij van deze motivering en het niet opleggen van een bouwstop, bij de rechtbank ligt niet het primaire besluit ter beoordeling voor maar de beslissingen op bezwaar. In de beslissingen op bezwaar heeft het college naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften de motivering van het weigeringsbesluit gewijzigd. Het is deze gewijzigde motivering die de rechtbank dient te beoordelen. Dat de motivering in het primaire besluit mogelijk onjuist is, heeft dus niet automatisch tot gevolg dat de beslissingen op bezwaar onrechtmatig zijn.

Is er sprake van een overtreding?

22 5249

17. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 20 september 2022 overwogen dat er geen sprake was van een overtreding omdat ten tijde van het primaire besluit een natuurvergunning was verleend die niet was geschorst. Het college heeft haar standpunt in dit besluit dus – anders dan eiseres veronderstelt – niet gebaseerd op intern salderen. Omdat eiseres de motivering van het bestreden besluit van 20 september 2022 niet gemotiveerd heeft betwist, slaagt de beroepsgrond niet.

18. Het beroep tegen het bestreden besluit van 20 september 2022 is ongegrond.

22 5252

19. Eiseres heeft niet nader onderbouwd waarom het feit dat de ingebrachte berekening zonder rechtsgevolg is, het besluit onrechtmatig maakt. Er is geen rechtshandeling nodig om intern salderen mogelijk te maken. Het intern salderen is vergunningvrij en kan worden onderbouwd met behulp van een stikstofberekening.

De beroepsgrond slaagt niet.

20. Het college heeft in het verweerschrift met betrekking tot de rekenuitkomsten aangegeven dat zij van de derde-partij een nieuwe AERIUS-berekening heeft ontvangen van 9 oktober 2023 waarbij in de berekening opnieuw is uitgegaan van 3.150 melkgeiten. In de toelichting bij de berekening die is overgelegd in de bezwaarprocedure is volgens het college abusievelijk vermeld dat de stallen als één gebouw zijn ingevoerd. In de berekening waren en zijn de gebouwen (stallen) wel afzonderlijk opgenomen. De toelichting is nu aangepast. Uit de bijgevoegde berekening blijkt opnieuw dat bij het aanhouden van 3.150 melkgeiten de emissie blijft binnen de grenzen van wat is vergund in de natuurvergunning van 7 december 2015.

21. Het college heeft aangegeven dat in de berekening wel is uitgegaan van drie stallen maar dat in de toelichting een verschrijving staat dat de stallen als één gebouw zijn ingevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.

De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.

22. Voor wat betreft de lammeren is de rechtbank met eiseres van oordeel dat deze meegenomen moeten worden in de AERIUS-berekening. Ook (jonge) lammeren produceren immers mest en dus ook ammoniakemissie. Nu deze emissie niet is meegenomen in de berekening, is onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een overtreding.

De beroepsgrond slaagt.

23. Het beroep tegen het bestreden besluit van 21 september 2022 is gegrond vanwege strijd met het motiveringsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep tegen het bestreden besluit van 20 september 2022 is ongegrond.

Het beroep tegen het bestreden besluit van 21 september 2022 is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel.

24.1 In het verweerschrift heeft het college een aanvullende motivering met een berekening van de ammoniakemissie gegeven. Het college heeft aangegeven dat de ammoniakemissie bij het houden van 3.150 volwassen melkgeiten 5.985 kg bedraagt (3.150 x 1,9 kg per geit op grond van categorie C 1.100 uit bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij). Als wordt gerekend met de door eiseres aangevoerde aanwezigheid van 3.099 volwassen melkgeiten en 120 lammeren dan is er sprake van een ammoniakemissie van 5.912,1 kg (3.099 x 1,9 kg = 5.888,1 + 120 x 0,2 = 24). Voor de lammeren wordt in deze berekening gerekend met de emissiefactor van 0,2 kg per lam uit bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij. Ook in dat geval bedraagt de ammoniakemissie volgens het college minder dan de 6.989 kg die is vergund in de referentiesituatie.

24.2 De rechtbank stelt vast dat ook als de lammeren worden meegerekend de emissie ruimschoots minder is dan in de referentiesituatie. Ook in dat geval is er op grond van interne saldering geen sprake van een natuurvergunningplicht. Omdat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van interne saldering, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de weigering om handhavend op te treden in stand blijft.

Proceskosten en griffierecht

25. Omdat het beroep in zaaknummer 22/5252 gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.

Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Verder komen de opgegeven reiskosten van € 26,80 voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Uitspraak van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3129.


Voetnoten

Uitspraak van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3129.