ECLI:NL:RBDHA:2025:18367 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23802
[eiser], V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. van Raak).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) en tegen het besluit van 21 mei 2024 (het bestreden besluit). Bij dat besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond en bepaald dat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw krijgt. Het bestreden besluit geldt ook als een terugkeerbesluit. Eiser moet terugkeren naar Afghanistan.
1.1. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn asielaanvraag en vindt dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank geeft hierna allereerst een beschrijving van eisers asielrelaas en het daarop gebaseerde bestreden besluit. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de aangevoerde beroepsgronden. Daarna volgen de conclusie en de beslissing.
Eisers asielrelaas
- Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 9 oktober 2021 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
3.1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was de chauffeur van een commandant in Kabul. Hij bracht de dochter van de commandant iedere dag naar school. Tijdens een van de diensten is er door drie mannen een poging gedaan om de dochter van de commandant te ontvoeren, maar dit is mislukt. Eiser heeft kunnen wegrijden en heeft daarbij een van de ontvoerders aangereden. Eiser vermoedt dat de Taliban hierachter zitten, maar dit weet hij niet zeker. Eiser ontving hierna dreigtelefoontjes van de ontvoerders, waarna hij samen met zijn familie is gevlucht. Eisers familie raakte van hem gescheiden en is naar Kabul teruggestuurd. Eisers broer is toen door de Taliban meegenomen en vermoord, omdat zij eiser niet konden vinden. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser door de Taliban te worden vermoord.
Het bestreden besluit
-
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-
identiteit, nationaliteit en herkomst;
-
werkzaam als chauffeur voor commandant [naam 2];
-
incident tijdens het werken voor de commandant;
-
dreigtelefoontjes als gevolg van werkzaamheden voor [naam 2];
-
broer vermoord door Taliban als gevolg van werkzaamheden.
4.1. Verweerder heeft het eerste relevante element geloofwaardig geacht.
4.2. Verweerder heeft de andere vier relevante elementen niet geloofwaardig geacht.
4.2.1. Volgens verweerder zijn de verklaringen van eiser over zijn werk als chauffeur voor de commandant niet geloofwaardig. Eiser heeft geen documenten die zijn werkzaamheden ondersteunen en heeft inconsistent verklaard over hoe lang en vanaf wanneer hij voor de commandant heeft gewerkt. Ook heeft eiser weinig verklaard over de werkgeschiedenis van de commandant. Hoewel eiser analfabeet is en geen precieze data kan geven, mag volgens verweerder wel van eiser worden verwacht dat hij consistent kan vertellen wanneer gebeurtenissen (ongeveer) hebben plaatsgevonden. Hoewel eiser de chauffeur was van de vrouw en kinderen van de commandant (en dus niet van de commandant zelf), kan volgens verweerder wel van eiser worden verwacht dat hij na zoveel jaren werken meer weet over de werkgeschiedenis van de commandant. Wat eiser heeft verklaard over Divisie 207 is onjuist; die lag niet in Kabul maar in Herat, 600 kilometer verderop. Deze onjuistheid is volgens verweerder opvallend en doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
4.2.2. Het incident tijdens het werk voor de commandant is volgens verweerder ook niet geloofwaardig. Ten eerste heeft eiser volgens verweerder niet onderbouwd dat hij heeft gewerkt voor de commandant. Ook kan eiser niet met zekerheid verklaren over de identiteit van de ontvoerders. Eiser is naar eigen zeggen geneigd om op vragen waarop hij het antwoord niet weet toch inhoudelijk in te gaan en daarbij verstrekt hij soms onbruikbare en onjuiste informatie, maar dat ontslaat hem volgens verweerder niet van zijn verplichting om consistent en duidelijk te verklaren, vooral omdat dit incident een reden is waarom hij moest vluchten. Volgens verweerder had eiser een bijzondere band met de commandant en was de commandant hem dankbaar, waardoor het niet logisch is dat de commandant hem geen bescherming zou kunnen bieden.
4.2.3. Ook de verklaringen van eiser over de dreigtelefoontjes na het incident zijn volgens verweerder niet geloofwaardig. Ten eerste zijn het werk voor de commandant en het incident volgens verweerder niet geloofwaardig. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder inconsistent verklaard over de inhoud van de dreigtelefoontjes en over wanneer deze kwamen. Dat eiser de inhoud en de chronologie niet helder krijgt en vervolgens antwoorden geeft waarvan hij denkt dat dat die juist zijn, doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
4.2.4. Tot slot vindt verweerder de verklaring van eiser dat zijn broer is vermoord door de Taliban, die bij zijn familie aan de deur kwamen om eiser te zoeken, niet geloofwaardig. Ten eerste is het werk voor de commandant volgens verweerder niet geloofwaardig. Daarnaast weet eiser niet zeker of het de Taliban zijn die hem zoeken. Verder heeft eiser geen documenten waaruit de dood van zijn broer blijkt. Volgens verweerder is het aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn broer is vermoord en dat dat met zijn situatie te maken heeft. Dat is eiser niet gelukt.
4.3. Volgens verweerder kan eiser op grond van het geloofwaardig geachte eerste element niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Evenmin heeft eiser volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers asielaanvraag – op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw – afgewezen als ongegrond.
Beroepsgronden
- Eiser stelt dat het verbranden van de foto’s door zijn echtgenote ten onrechte is gekwalificeerd als het zich ‘welbewust ontdoen van eventuele bewijsmiddelen’ en dat verweerder hem het niet met documenten kunnen onderbouwen van zijn asielrelaas ten onrechte heeft tegengeworpen. Daarnaast stelt hij dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Verder stelt eiser dat verweerder het werk voor de commandant, het incident dat tijdens het werken voor de commandant heeft plaatsgevonden, de dreigtelefoontjes en de moord op zijn broer als gevolg daarvan ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte niets inhoudelijks heeft overwogen over het risico bij terugkeer naar Afghanistan.
Het oordeel van de rechtbank
- De rechtbank gaat in overweging 6.1 tot en met 6.3 in op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hierna gaat de rechtbank in overweging 6.4 in op eisers referentiekader. Vervolgens gaat de rechtbank in overweging 6.5 in op de onderbouwing van eisers asielrelaas met documenten en het verbranden van foto’s door de vrouw van eiser. Daarna gaat de rechtbank in overweging 6.6 tot en met 6.9 in op de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Tot slot gaat de rechtbank in overweging 6.10 in op het risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
6.1. Eiser heeft verweerder op 1 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 21 augustus 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser ook betrekking op het bestreden besluit, nu eisers asielaanvraag daarbij is afgewezen en verweerder dus niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep.
6.2. Omdat verweerder alsnog op eisers asielaanvraag heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
6.3. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in dit verband heeft moeten maken (zie hierover overweging 7.2).
Eisers referentiekader
6.4. De rechtbank merkt eerst op dat in het bestreden besluit staat dat het referentiekader van eiser is meegewogen in de besluitvorming en dat er rekening is gehouden met het feit dat eiser analfabeet is. Partijen zijn het erover eens dat voldoende inzichtelijk is gemaakt met welk referentiekader rekening is gehouden. De discussie gaat vooral over de vraag of verweerder het referentiekader van eiser voldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. De rechtbank oordeelt dat dat wel zo is. Uit het bestreden besluit en de overwegingen in het voornemen blijkt bijvoorbeeld dat niet aan eiser wordt tegengeworpen dat hij geen concrete data kan noemen. Dit neemt niet weg dat verweerder van eiser mag verwachten dat hij consistent kan verklaren en dat hij de chronologie van de gebeurtenissen en heel grofweg de periode kan benoemen waarin iets heeft plaatsgevonden. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd ten aanzien van welke andere onderdelen van de besluitvorming door verweerder geen of onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt dan ook niet. De onderbouwing van eisers asielrelaas met documenten en het verbranden van foto’s door zijn vrouw
6.5. Eiser heeft verklaard dat hij geen documenten heeft die aantonen dat hij voor de commandant werkte. Eiser had wel foto’s, maar die zijn door zijn vrouw verbrand. Verweerder heeft zich daarom in het bestreden besluit, mede onder verwijzing naar de overwegingen in het voornemen, op het standpunt gesteld dat eiser zijn asielrelaas niet met documenten heeft onderbouwd en dat het verbranden van de foto’s maakt dat dit zich ‘welbewust ontdoen van eventuele bewijsmiddelen’ afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Hoewel in beginsel van eiser mag worden verwacht dat hij zijn best doet om zijn asielrelaas zo goed mogelijk met documenten en verklaringen te onderbouwen, is het standpunt van verweerder niet zonder meer te volgen. Verweerder heeft namelijk niet (expliciet) bepaald of het ontbreken van documenten die eisers asielrelaas zouden kunnen onderbouwen, verschoonbaar is of niet. Verweerder heeft eiser daarom niet zonder meer kunnen tegenwerpen dat hij zijn asielrelaas niet met documenten heeft onderbouwd. Bovendien heeft eisers gemachtigde tijdens de zitting heeft toegelicht dat de vrouw van eiser de foto’s heeft verbrand om het bewijs van een connectie met de autoriteiten te vernietigen uit angst voor de Taliban. De rechtbank kan deze toelichting volgen en vindt het verbranden van de foto’s door de vrouw van eiser in dit geval niet verwijtbaar, althans verschoonbaar. Het standpunt van verweerder dat dit zich ‘welbewust ontdoen van eventuele bewijsmiddelen’ afbreuk doet aan de geloofwaardigheid is dus niet houdbaar. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt daarom.
De geloofwaardigheid van eisers asielrelaas
6.6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, mede onder verwijzing naar de overwegingen in het voornemen, op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de commandant heeft gewerkt, dat er een incident tijdens het werk heeft plaatsgevonden, dat hij dreigtelefoontjes vanwege zijn werk voor de commandant heeft ontvangen en dat zijn broer als gevolg hiervan is vermoord door de Taliban. De rechtbank vindt dit standpunt en de motivering daarvan op zichzelf te volgen, op het moment dat het bestreden besluit werd genomen.
6.7. Na het bestreden besluit is er echter nieuwe belangrijke informatie gekomen. In beroep heeft eiser namelijk een verklaring overgelegd van de commandant voor wie eiser in Afghanistan zegt te hebben gewerkt. Tijdens de zitting heeft eisers gemachtigde toegelicht hoe hij in contact is gekomen met de commandant, dat hij zelf telefonisch met de commandant heeft gesproken en dat hij de verklaring heeft ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze toelichting. Gelet hierop kan de rechtbank verweerder niet zonder meer volgen in zijn conclusie dat het ongeloofwaardig is dat eiser voor de commandant heeft gewerkt als chauffeur, dat hij tijdens het uitvoeren van zijn werk te maken heeft gehad met een dreigende ontvoering en dat eiser daarna is bedreigd. Deze verklaring van de commandant moet verder onderzocht en beoordeeld worden, maar dat is nog niet gedaan door verweerder.
6.8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleggen van een paspoort en een verklaring enkel aantoont dat er sprake is van het kunnen beschikken over dergelijke stukken en daarmee waarschijnlijk het kennen van genoemde persoon, maar niet dat eiser ook als chauffeur (en niet als bouwvakker en/of schilder) voor de commandant heeft gewerkt en dat eiser daarom problemen heeft ondervonden. Dit standpunt is niet zonder meer houdbaar, omdat in de verklaring wordt vermeld dat eiser een chauffeur voor de commandant was en een bedreiging heeft ondervonden. Daarnaast acht de rechtbank de ter zitting gegeven toelichting op deze verklaring relevant, waaruit volgt dat eisers gemachtigde zelf met de commandant heeft gesproken, omdat de gemachtigde ook zelf wilde weten met wie hij te maken had. Dat de verklaring kort is, is een gegeven, maar dat is op zich onvoldoende om deze verklaring en de daarop gegeven toelichting terzijde te leggen. Verweerder zal nader moeten beoordelen welke waarde aan deze verklaring toekomt en of die een ander licht werpt op de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
6.9. De rechtbank mag deze nieuwe informatie bij haar beoordeling betrekken. Verweerder heeft zich daartegen ook niet verzet. Gelet op deze nieuwe informatie en het ontbreken van verder onderzoek naar en beoordeling van deze informatie door verweerder, is het standpunt van verweerder dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is, dus niet langer zonder meer houdbaar. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt in zoverre.
Ernstige schade
6.10. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder zich in het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser kan terugkeren naar Afghanistan en dat hij daar geen risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Hoewel eiser op dit risico is ingegaan in de zienswijze, heeft verweerder nagelaten hier in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op te reageren. Verweerder heeft enkel volstaan met de conclusie dat geen waarde toekomt aan de uitspraak waarnaar eiser in de zienswijze heeft verwezen (de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720), omdat verweerder daartegen in hoger beroep is gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Verweerder heeft in zowel het voornemen als het bestreden besluit nagelaten aan de hand van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en de individuele situatie van eiser een afweging te maken over het bestaan van een risico op ernstige schade bij terugkeer. Het standpunt van verweerder in beroep dat hij alle aangedragen relevante individuele factoren in onderlinge samenhang heeft bezien, is niet te volgen, omdat verweerder niet heeft gemotiveerd welke aangedragen relevante individuele factoren zijn bezien en waarom deze factoren in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. Een enkele verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, kan deze conclusie evenmin dragen. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt daarom.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit, gelet op wat hiervoor is overwogen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
7.1. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het eerst aan verweerder is om opnieuw de onderbouwing van eisers asielrelaas en de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas te beoordelen en om een risico-inschatting te maken en te beoordelen of eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging of bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiser. Daarom geeft de rechtbank verweerder de opdracht om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
7.2. De rechtbank vindt dat verweerder de proceskosten moet betalen die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (0,5 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag, 1 punt voor het indienen van de beroepsgronden tegen het bestreden besluit en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvraag;
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
geeft verweerder de opdracht om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van der Wal, rechter, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u de behandeling van het hoger beroep niet kunt afwachten omdat de zaak spoed heeft, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.