ECLI:NL:RBDHA:2025:18075 - Rechtbank Den Haag - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.37648 en NL25.37646
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en
de minister van Asiel en Migratie.
Inleiding
- In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het verzoek is verbonden met een beroep (NL25.37646) dat is gericht tegen de brief van de minister van 15 juli 2025. Verzoeker heeft gevraagd een voorziening te treffen die ertoe strekt de vertrekplicht ingaande vier weken na 4 september 2025, te schorsen voor de duur van de beroepsprocedure, namelijk tot vier weken na de datum van de uitspraak in beroep.
1.1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Wat ging er aan de procedure vooraf?
- Verzoeker stelt van [nationaliteit] nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Hij valt onder de categorie zogenoemde derdelanders uit Oekraïne, die recht hadden op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB).
2.1. Gedurende verzoekers verblijf in Nederland heeft de minister diverse besluiten genomen over verzoekers verblijfsrechten, en heeft verzoeker in verband daarmee verschillende juridische procedures aangespannen. Uiteindelijk heeft de minister op 17 april 2024 een terugkeerbesluit genomen. Het hiertegen ingediende beroep heeft verzoeker op 19 juni 2024 ingetrokken.
2.2 Bij brief van 15 juli 2025 heeft de minister verzoeker geïnformeerd dat op dit moment de rechten van de RTB nog voor hem golden, omdat hij onder de zogenoemde bevriezing viel, maar dat de minister heeft besloten dat deze bevriezing op 4 september 2025 stopt. In deze brief is verder uitgelegd wat dit voor verzoeker betekent.
2.3. Op 21 juli 2025 heeft eiser (persoonlijk) zijn zienswijze ingediend naar aanleiding van de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van de minister.
2.4. Op 12 augustus 2025 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van de minister. Op 4 september 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker de gronden van beroep ingediend. Daarbij heeft verzoekers gemachtigde ook een brief van de gemeente Assen van 15 september 2025 overgelegd waarin staat dat verzoeker uiterlijk op 2 oktober 2025 de gemeentelijke opvang moet verlaten.
Is het beroep gericht tegen een appellabel besluit?
- De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker het beroep tegen het terugkeerbesluit van 17 april 2024, nadat de minister zich bereid had verklaard de proceskosten tot een bedrag van € 807,- te vergoeden, op 19 juni 2024 heeft ingetrokken. Het besluit van 17 april 2024 staat daarom in rechte vast.
3.1. Verzoeker valt daarmee onder de categorie die in de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 3 juni 2025, waarin de minister de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025 beëindigt
3.2. Omdat de bevriezingsmaatregel geen rechtmatig verblijf geeft, is bij beëindiging van de maatregel geen nieuw terugkeerbesluit vereist. De beëindiging van de bevriezingsmaatregel is – anders dan de gemachtigde van verzoeker lijkt te betogen – evenmin een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld.
Conclusie en gevolgen
- Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld. De voorzieningenrechter is daarom kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld.
4.1. Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, is er geen beroep waarmee het verzoek om een voorlopige voorziening samenhangt. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening daarom kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van connexiteit.
4.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
-
verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris, worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 19 637, nr. 3434