Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17904 - Rechtbank Den Haag - 22 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1790422 september 2025

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14823 (beroep)
NL25.14824 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Stap)
en
(gemachtigde: mr. D. Gigengack).
  1. Eiser heeft voor de tweede keer om asiel gevraagd. Hij stelt dat hij vreest voor de familie van een vrouw waarmee hij een geheime relatie had. Ook stelt eiser dat hij geen Keniaan is, maar dat hij afkomstig is uit Somalië. Het Keniaanse paspoort waarmee hij Nederland was ingereisd, is nep.

Procesverloop

  1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1955. Hij heeft op 7 maart 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag met het bestreden besluit van 21 maart 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat hij niet zal worden uitgezet totdat op het beroep is beslist.
2.2. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 12 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. J.W.F. Menick als waarnemer van de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [tolk] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten en omstandigheden
  1. Aan zijn eerste asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij een geheime relatie heeft gehad met een vrouw genaamd [naam] . Zij is zwanger geraakt en haar familie is daarachter gekomen. [naam] is toen mishandeld door haar familie, waarna zij een miskraam kreeg. De familie van [naam] heeft banden met Al-Shabaab en is op zoek naar eiser.
3.1. Verweerder heeft eisers eerste asielaanvraag afgewezen en eisers identiteit ongeloofwaardig geacht. Verweerder gelooft namelijk dat eiser uit Kenia komt en niet uit Somalië. Eiser is immers met een Keniaans paspoort naar Nederland gereisd. Daarnaast heeft verweerder eisers problemen met de familie van [naam] ongeloofwaardig geacht. Hoewel eiser tijdens de beroepsfase van zijn eerste asielprocedure kopieën van zijn Somalische geboorteakte, een Somalisch certificaat en een Somalisch paspoort van zijn moeder had overgelegd, heeft deze rechtbank op 21 januari 2025 geoordeeld dat dit enkel kopieën zijn en dat de afgifte van deze stukken niet overeenkomt met eisers verklaringen.[1] Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. Deze procedure loopt nog.
3.2. Met zijn opvolgende asielaanvraag stelt eiser wederom dat hij vreest voor de familie van [naam] . Daarbij heeft hij verklaard dat er originele Somalische documenten in Nederland zijn aangekomen en in bezit zijn van zijn voormalige advocaat. Deze documenten betreffen Somalische paspoorten van zijn moeder en zus en een verklaring over eisers Somalische nationaliteit van de Somalische ambassade uit België.
Het bestreden besluit
  1. Verweerder heeft eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen nieuwe, relevante elementen of bevindingen zijn aangevoerd. Hoewel eiser stelt dat zijn voormalige advocaat originele documenten over eisers Somalische nationaliteit heeft ontvangen, heeft eiser deze documenten niet overgelegd. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat er niets nieuws is ten opzichte van zijn eerste asielaanvraag. Hoewel eiser in de correcties en aanvullingen op dit gehoor heeft verklaard dat hij wel contact heeft opgenomen met de Keniaanse ambassade om te laten bevestigen dat hij geen Keniaanse nationaliteit heeft, heeft hij geen enkel document of enig antwoord van de Keniaanse ambassade overgelegd. Verweerder rekent eiser dit aan. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de rechtbank reeds heeft geoordeeld over de door eiser aangevoerde asielmotieven. Hoewel er nog geen uitspraak is in hoger beroep, was de rechtbank volgens verweerder duidelijk in haar oordeel. Daarom stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen nieuwe asielmotieven of informatie heeft overgelegd en dat de opvolgende asielaanvraag daarom niet-ontvankelijk mag worden verklaard.
Had verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen?
Standpunt van eiser
  1. Eiser voert aan dat hij wel nieuwe, relevante elementen heeft aangevoerd. Allereerst heeft hij nu aan zijn inspanningsverplichting voldaan om aan te tonen dat het Keniaanse paspoort waarmee hij naar Nederland is gereisd, frauduleus is verkregen. Hij heeft immers contact gehad met de Keniaanse ambassade. Ten tweede heeft eiser kopieën overgelegd van zijn Somalische geboorteakte en een certificaat van een bevestiging van zijn identiteitsbewijs. In de beroepsfase heeft hij een origineel Somalisch geboortecertificaat gedateerd van 3 juni 2025 overgelegd aan verweerder. Volgens eiser had verweerder de opvolgende asielaanvraag daarom in behandeling moeten nemen. Eiser beroept zich hierbij op verschillende uitspraken, waaronder een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen.[2]
Juridisch kader
  1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan verweerder een opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als daaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of als er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.1. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie[3] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)[4] volgt dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvragen bestaat uit twee fasen. In fase 1 moet worden onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Dat is het geval wanneer het aangevoerde niet werd onderzocht in het kader van de vorige asielaanvraag en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn, komt de minister toe aan fase 2. In fase 2 moet worden onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
6.2. Bij het beoordelen van een asielaanvraag gelden de verplichtingen uit artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn[5]: eiser moet alle elementen ter staving van zijn asielverzoek zo spoedig mogelijk indienen en verweerder moet in voorkomend geval actief met haar samenwerken om deze elementen aan te vullen (de samenwerkingsverplichting). Dat geldt ook bij opvolgende aanvragen.[6] Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat als de vreemdeling stelt dat een echt bevonden paspoort buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het frauduleus verkregen is, hij een inspanningsverplichting heeft om dat aannemelijk te maken. Volgens de Afdeling mag van de vreemdeling hierbij worden verwacht dat hij contact opneemt met de autoriteiten van het land die het paspoort zouden hebben uitgegeven, dat hij dat contact legt in een voor dat land gangbare taal en volgens de geldende procedures, dat hij dat contact vastlegt en dat hij zo nodig rappelleert. Als de vreemdeling onvoldoende moeite doet, dan mag verweerder uitgaan van de persoonsgegevens van het echt bevonden paspoort. Wanneer de vreemdeling een oprechte inspanning heeft geleverd, maar er niet in is geslaagd om een verklaring te krijgen over het paspoort, dan moet verweerder onderzoek gaan doen naar de gestelde nationaliteit.[7]
Oordeel van de rechtbank
  1. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij aan de inspanningsverplichting heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt.
7.1. De rechtbank constateert dat eisers gemachtigde een e-mail aan de Keniaanse ambassade heeft gestuurd op 15 maart 2025. In het dossier komt dat naar voren als eerste en enige contact dat er is geweest tijdens de bestuurlijke fase. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de e-mail op 15 maart 2025 onvoldoende mogen vinden. Eiser is immers al langer in de gelegenheid geweest om contact te zoeken met de Keniaanse ambassade, maar heeft hiermee gewacht tot 15 maart 2025, nadat het voornemen was uitgebracht. Bovendien schrijft eisers gemachtigde in de e-mail van 15 maart 2025 over een kopie van een Keniaans paspoort dat als bijlage bij de e-mail zou zijn bijgevoegd (de bijlage zit niet in het dossier). Dit is weer niet te verenigen met eisers verklaring in de eerste procedure dat hij het Keniaanse paspoort bij aankomst in Nederland heeft weggegooid. Eiser heeft in zijn beroepschrift ook nog – niet onderbouwd – aangegeven dat verweerder het Keniaanse paspoort in het bezit heeft, terwijl de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat dit niet zo is. Ter zitting kon eiser deze discrepanties niet ophelderen. Dit alles doet verder afbreuk aan de stelling dat eiser aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
7.2. Daarnaast is er na het bestreden besluit mailcontact geweest tussen eiser en de Keniaanse ambassade op 11 en 12 juni 2025. De rechtbank is van oordeel dat dat mailcontact onvoldoende is om aan de conclusie van verweerder af te doen. In dit mailcontact geven de Keniaanse autoriteiten aan dat eiser naar de ambassade moet komen om een toestemmingsformulier en een origineel paspoort over te leggen. Dat eiser dat paspoort niet heeft en er dus niet meer van hem kan worden gevergd dan hij nu heeft gedaan, volgt de rechtbank niet, gelet op de onduidelijkheid die eiser zelf heeft gecreëerd over of er nog een paspoort is en zo ja waar dat paspoort zou zijn.
  1. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat hij met het overleggen van de Somalische documenten nieuwe, relevante elementen heeft aangedragen.
8.1. De kopieën waar eiser op doelt, heeft hij immers in zijn eerste asielprocedure al overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom mogen vinden dat die kopieën niet nieuw zijn. Wat wel nieuw is, is het geboortecertificaat dat eiser in de beroepsfase heeft overgelegd. Ter zitting heeft verweerder hierop gereageerd en gewezen op Informatiebericht 2022/97.[8] Hierin staat dat het onduidelijk is op basis van welke informatie het geboortecertificaat wordt afgegeven en dat dit soms wordt afgegeven op basis van informatie uit de Nederlandse verblijfsvergunning. Ter zitting heeft eiser niet kunnen verklaren op basis van welke informatie het geboortecertificaat is verstrekt. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat dit document de kans niet aanzienlijk groter maakt dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming en dus geen aanleiding was om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen.
  1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag dus niet-ontvankelijk mogen verklaren. De beroepsgrond faalt. De uitspraken waar eiser zich op heeft beroepen, maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Ter zitting heeft verweerder er immers terecht en onbetwist op gewezen dat er in die uitspraken sprake is van andere situaties.
Conclusie en gevolgen
  1. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10.1. Nu de rechtbank uitspraak doet over het beroep en het ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
10.2. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor wat betreft het beroep, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Uitspraak van deze rechtbank van 21 januari 2025, NL24.47641.
Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2025, NL24.50466; Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 27 mei 2025, NL24.49091.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, onder 34 e.v.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, onder 5.1. e.v.
Richtlijn 2011/95/EU.
Zie het arrest in noot 9, onder 59 en 60.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1071.
Informatiebericht 2022/97 Consulaire verklaringen Ambassade Somalië. - - - ## Voetnoten
Uitspraak van deze rechtbank van 21 januari 2025, NL24.47641.
Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2025, NL24.50466; Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 27 mei 2025, NL24.49091.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, onder 34 e.v.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, onder 5.1. e.v.
Richtlijn 2011/95/EU.
Zie het arrest in noot 9, onder 59 en 60.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1071.
Informatiebericht 2022/97 Consulaire verklaringen Ambassade Somalië.