Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17516 - Rechtbank Den Haag - 22 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1751622 september 2025

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09-107569-24

Datum uitspraak: 22 september 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D. Duijvelshoff naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hem één of meerdere malen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in zijn gezicht en/of arm en/of (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Noordwijk [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:- tegen hem/hen te zeggen "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of- met een mes en/of puntig voorwerp in die richting van hem/hen te lopen en/of te zwaaien en/of te steken, althans een mes en/of puntig voorwerp aan hem/hen te tonen.

3 De bewijsbeslissing

3.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden.

3.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair vrijspraak van beide feiten bepleit. Volgens de verdediging is er onvoldoende bewijs voor het voor feit 1 vereiste (voorwaardelijk) opzet. Enkel staat immers vast dat [benadeelde 1] is geraakt door het mes van de verdachte, maar het is niet duidelijk op welke manier hij gewond is geraakt. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel of de dood. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake was van de voor een bewezenverklaring van bedreiging vereiste ‘redelijke vrees’.

3.3. Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.4. Bewijsoverwegingen

Poging tot doodslag De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Nadat [benadeelde 1] bij de woning van de verdachte had aangebeld, zijn hij en zijn zoon [benadeelde 2] de woning binnengedrongen, terwijl de verdachte de voordeur probeerde dicht te doen omdat hij niet wilde dat zij binnenkwamen. De verdachte is toen op enig moment richting de keuken gelopen en kwam terug met een lang keukenmes van ongeveer 25 centimeter in zijn hand, zo blijkt ook uit de verklaring van zijn vrouw. Verdachte hield het mes blijkens diezelfde verklaring naast zijn hoofd omhoog geheven en gericht naar [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en is op hen afgelopen, terwijl hij riep: “mijn huis uit, mijn huis uit.” De verdachte dreef de mannen een aantal stappen naar achteren, richting de hal. Hij deed de schuifdeur dicht. Dat werd duwen en trekken. De deur ging open en de verdachte “sprong erin”.De verdachte heeft zelf in zijn gesprek met de 112-meldkamer gezegd dat hij ‘er 1 heeft moeten steken’ en [benadeelde 1] had een snee in zijn gezicht en een slagaderlijke bloeding vanwege een wond aan zijn arm. De rechtbank trekt op grond van al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, de conclusie dat de verdachte [benadeelde 1] een of meerdere malen met het mes heeft gestoken ten gevolge waarvan hij genoemd letsel heeft opgelopen.

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door op de genoemde wijze met het keukenmes gericht op de beide mannen af te lopen en “erin te springen” toen de schuifdeur waar [benadeelde 1] kennelijk nog vlak achter stond open ging, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [benadeelde 1] ergens in zijn (boven)lichaam dodelijk zou raken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, door opzettelijk met een mes te steken.

Bedreiging De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een keukenmes in de hand achter beide mannen is aangelopen en heeft getracht hen uit zijn huis te jagen. Die gedraging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven konden verliezen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde bedreigingen. Hoewel [benadeelde 2] heeft verklaard dat de verdachte ook woordelijke bedreigingen heeft geuit, bevat het dossier daarvoor geen steunbewijs. De rechtbank zal de verdachte in zoverre vrijspreken.

3.5. De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1hij op 27 maart 2024 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, hem één of meerdere malen met een mes, in zijn gezicht en arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2hij op 27 maart 2024 te Noordwijk [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:- met een mes in die richting van hen te lopen en te steken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van noodweer.

4.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van noodweer.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

Volgens artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht moet voor een geslaagd beroep op noodweer sprake zijn van noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Deze verdediging mag de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschrijden.

De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte had een geschil met een hoveniersbedrijf, waarvoor [benadeelde 2] werkte. Op 27 maart 2024 was de verdachte ’s avonds met zijn vrouw en 5-jarige zoontje in zijn woning, toen [benadeelde 1] aanbelde. De verdachte opende de deur en wilde die vrijwel direct weer sluiten. [benadeelde 2] , die tot dan toe nog buiten zicht van de verdachte stond, kwam aan rennen, waarna de twee mannen met geweld en tegen de wil van de verdachte de deur weer hebben opengeduwd en zijn woning binnenstormden. De verdachte riep direct tegen zijn vrouw dat zij de politie moest bellen en schreeuwde dat [de benadeelden] zijn woning moesten verlaten. De twee mannen deden dat niet en liepen juist verder de woning in, in de richting van de woonkamer, waar de vrouw en het zoontje van de verdachte op dat moment waren. Vooral de oudere man (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 1] ) was heel agressief in zijn houding en woorden in de richting van verdachtes vrouw en zoon. Hij stond dichtbij en schreeuwde naar hen. Hij kwam met zijn bovenlijf naar voren gebogen en was intimiderend.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes woning en van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van het lijf van verdachtes vrouw en kind, waartegen verdediging noodzakelijk was. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte zich in zijn eentje tegenover twee mannen gesteld zag die al geweld hadden gebruikt om de woning binnen te komen. De verdachte wilde zijn vrouw en zoontje beschermen, wetende dat ze geen reële mogelijkheid hadden om weg te komen. Bovendien hadden de mannen de woning niet verlaten, toen verdachte naar hen schreeuwde dat zij moesten vertrekken.

De verdachte heeft vervolgens een mes gepakt en is op de twee mannen afgelopen. Zij werden hierdoor teruggedreven naar de hal, maar bevonden zich op dat moment nog steeds in de woning, achter de door de verdachte gesloten schuifdeur, waar het vervolgens ‘duwen en trekken’ werd. De verdachte heeft nadat de schuifdeur openging, [benadeelde 1] met het mes verwond. Pas daarna zijn de aangevers weggerend. De rechtbank is van oordeel dat de noodweersituatie pas voorbij was toen de twee mannen de woning daadwerkelijk hadden verlaten, omdat tot dat moment, gelet op het duwen en trekken bij/aan de schuifdeur, de dreiging voor verder geweld nog steeds reëel was.

Hoewel het steken met een keukenmes op zichzelf beschouwd een zwaar middel is, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte op dat moment en onder de genoemde omstandigheden voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De twee mannen, die in de avond onaangekondigd aan de deur van zijn woning verschenen en die vervolgens met geweld de woning binnen waren gedrongen liepen verder de woning in en een van hen uitte zich vervolgens dreigend naar zijn vrouw en kind. Uit de camerabeelden die zijn opgenomen bij de voordeur blijkt verder dat de twee mannen in totaal nog geen minuut binnen zijn geweest. Uit dit korte tijdsverloop blijkt dat de gebeurtenissen zich heel snel hebben voltrokken en dat verdachte genoodzaakt was snel een effectief verdedigingsmiddel te kiezen. De rechtbank zal het beroep op noodweer van de verdachte honoreren, en verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

5 De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €563,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit €63,72 aan materiële schade en €500,- aan immateriële schade.

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €5.748,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 748,72 aan materiële schade en €5.000,- aan immateriële schade.

5.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen.

5.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen.

5.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert deze als:

feit 1:

poging tot doodslag;

feit 2:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;

de vorderingen van de benadeelde partijen bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;

bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten zullen dragen;

voorlopige hechtenis heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Wortelboer, voorzitter, mr. W.R. van Hattum, rechter, mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter, in tegenwoordigheid van mrs. L.T. Verlinde en M. Wouters, griffiers,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2025.