ECLI:NL:RBDHA:2025:11423 - Rechtbank Den Haag - 30 juni 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/7523
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 18 oktober 2023 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025. Namens eiser is verschenen mr. M.U. Sahin, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [medewerker belastingdienst 1] en mr. [medewerker belastingdienst 2] .
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 227;
-
draagt verweerder op om de toegekende vergoedingen te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.
Overwegingen
-
Eiser heeft op 23 november 2021 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Audi Q5 (de auto).
-
De auto is op 23 november 2021 door de RDW gekeurd.
-
Tot de stukken van het geding behoort een expertiseverslag van [taxateur] (de taxateur). De taxateur heeft de auto op 16 november 2021 getaxeerd. Daarbij is de huidige inkoopwaarde aan de hand van een Xray-koerslijstwaarde van € 41.852 en een waardevermindering wegens schade en schadeverleden bepaald op € 16.510.
-
In de aangifte is uitgegaan van een huidige inkoopwaarde van € 16.510. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 715 en is op aangifte voldaan.
-
Op 29 november 2021 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Op dat moment ontbraken beide voorstoelen van de auto. Door DRZ is de huidige inkoopwaarde bepaald op € 47.145. Daartoe is op een Xray koerslijstwaarde van € 47.568 een waardevermindering wegens schade toegepast van € 423, ofwel 72% van de door DRZ geconstateerde schade.
-
De naheffingsaanslag Bpm heeft dagtekening 20 januari 2023. De nageheven Bpm bedraagt € 6.442. Bij de vaststelling van de naheffingsaanslag is, met inachtneming van een waardevermindering van € 175 wegens schade uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 47.393. Tevens is € 32 aan belastingrente in rekening gebracht.
-
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of, gelet op de tijdspanne tussen hertaxatie en aanslagoplegging nog wel een naheffingsaanslag mocht worden opgelegd. Indien een naheffingsaanslag mocht worden opgelegd, is in geschil of verweerder van de juiste handelsinkoopwaarde is uitgegaan.
-
De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
[1] Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is, dat er beleid bestaat dat verweerder ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen of dat door DRZ of verweerder na de schouw uitlatingen zijn gedaan waaruit eiser heeft mogen afleiden dat geen naheffingsaanslag zou volgen. Het enkele tijdsverloop rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser redelijkerwijs mocht menen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is geen sprake. Verweerder was bevoegd om een naheffingsaanslag op te leggen. -
De rechtbank verwerpt de door eiser bepleite herleidingsmethode en verwijst ter onderbouwing van haar oordeel naar de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 28 november 2024.
[2] -
De rechtbank stelt vast de taxateur en DRZ verschillende Xray-koerslijstwaarden als uitgangspunt hebben genomen om de handelsinkoopwaarde te bepalen. Het verschil vloeit voort uit de optiepakketten die in de lijsten zijn meegewogen. Door verweerder is ter zitting gemotiveerd weersproken dat hij van een onjuist pakket is uitgegaan. De rechtbank volgt verweerder dan ook in een uitgangswaarde in onbeschadigde staat van € 47.568.
-
Voorts biedt het rapport van de taxateur onvoldoende houvast voor de door de taxateur gestelde waardevermindering wegens schade en schadeverleden. De bevindingen van de taxateur stroken niet met de bevindingen van DRZ en er is geen aankoopfactuur overgelegd die de gestelde handelsinkoopwaarde ondersteunt. Dat, zoals eiser stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Nu de auto ten tijde van de hertaxatie niet beschikte over voorstoelen, kan het niet anders dan dat het voertuig bij de keuring door de RDW in een andere staat verkeerde dan bij de hertaxatie bij DRZ.
-
Bij oplegging van de naheffingsaanslag is een kleinere waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen dan de door DRZ berekende waardevermindering. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat niet alle door DRZ geconstateerde kosten zijn aan te merken als schadepost. Zo heeft DRZ kosten voor het resetten van de bordcomputer en het ontgeuren van de auto in aanmerking genomen. De rechtbank volgt verweerder hierin. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om een hogere waardevermindering dan € 175 in aanmerking te nemen.
-
Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
-
Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
-
Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 26 januari 2023 en verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 18 oktober 2023. De uitspraak van de rechtbank is op 30 juni 2025 gedaan. Dat is afgerond 2 jaar en ruim 5 maanden na indiening van het bezwaarschrift, zodat de redelijke termijn met ruim 5 maanden is overschreden. Eiser heeft dan ook recht op vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500. De overschrijding dient te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
-
Nu aan eiser een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023
[3] en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op (afgerond) € 227 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor van 0,25).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht). Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Artikel 20, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
ECLI:NL:GHDHA:2024:2333.
ECLI:NL:HR:2023:1526.