ECLI:NL:RBDHA:2024:9735 - Rechtbank Den Haag - 17 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22666
[eiser], v-nummer [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. T. Esen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. K.J. Diender).
Inleiding
1. De staatssecretaris heeft op 2 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 15 mei 2024 opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Bulgarije.
1.1. Eiser heeft op 12 mei 2024 beroep ingesteld tegen deze maatregel. Hij heeft dit beroep vervolgens op 17 mei 2024 ingetrokken.
1.2. De staatssecretaris heeft de rechtbank op 30 mei 2024 laten weten dat 28 dagen zijn verstreken sinds het opleggen van de maatregel van bewaring. Vervolgens heeft de staatssecretaris de rechtbank op 5 juni 2024 laten weten deze kennisgeving te willen intrekken.
1.3. De rechtbank heeft het beroep dat voortkomt uit de kennisgeving op 11 juni 2024, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de rechtbank bevoegd?
3. De staatssecretaris heeft op de zitting gesteld dat de rechtbank niet (langer) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat hij de kennisgeving rechtsgeldig heeft ingetrokken en de rechtbank dus niet langer kan oordelen over de maatregel van bewaring. Eiser heeft dit standpunt niet bevestigd. De rechtbank ziet zich daarom in de eerste plaats voor de vraag gesteld of zij bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
3.1. De rechtbank begrijpt het standpunt van de staatssecretaris zo dat de onbevoegdheid van de rechtbank zou zijn gelegen in de intrekking van de kennisgeving. Een kennisgeving van de staatssecretaris wordt echter gelijkgesteld met een door de vreemdeling ingediend beroep en strekt tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Is het beroep ontvankelijk? 4. De staatssecretaris stelt verder dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van dit beroep. Eiser heeft de rechtbank op 10 juni 2024 laten weten dat ook hij vindt dat hij geen belang heeft bij dit beroep.
4.1. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris in het geval van eiser niet gehouden was om een kennisgeving aan de rechtbank te sturen, omdat eiser zelf al binnen 28 dagen na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep hiertegen had ingesteld, maar dat beroep weer heeft ingetrokken.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden, omdat er geen kosten zijn gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Dat volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
Vergelijk ABRvS 22 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6844, r.o. 2.1.3.
Vergelijk HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2297, r.o. 3.3.
Zie ABRvS 2 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1141, r.o. 1.3; ABRvS 7 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5041, r.o. 2.2.3.
Dat volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000. Zie ook ABRvS 2 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1141, r.o. 1.3.
Vergelijk artikel 6:21, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 139-140.