ECLI:NL:RBDHA:2024:9395 - Rechtbank Den Haag - 19 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5353
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
(gemachtigde: G. van Dort).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van een aanvraag om vergoeding van door hem als rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Aan een door eiser bijgestane rechtszoekende zijn twee toevoegingen verleend voor zaken over een verblijfsvergunning. De eerste toevoeging
2.1. Verweerder heeft de aanvraag om vergoeding afgewezen. Volgens verweerder heeft toevoeging A betrekking op hetzelfde rechtsbelang als toevoeging B. Daarom had met één toevoeging – toevoeging A – moeten worden volstaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het instellen van rechtsreeks beroep ook niet is geprocedeerd in meer dan één instantie of dat sprake van een afzonderlijke rechtsgang binnen één instantie. Ook om die reden is er volgens verweerder geen aanleiding om de gevraagde vergoeding toe te wijzen. Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser is de op basis van toevoeging B gevraagde vergoeding ten onrechte afgewezen. Uit het beleid van verweerder volgt dat bij verschillende rechtsbelangen in beginsel meerdere toevoegingen worden verleend. Toevoeging A heeft betrekking op een ander rechtsbelang dan toevoeging B. De procedure waarvoor toevoeging A is verleend ziet op het voorkomen van illegaal verblijf en een verblijfsgat in het verleden. De procedure waarvoor toevoeging B is verleend richt zich op het laten ontstaan van een nieuw rechtmatig verblijf van de rechtszoekende, ten behoeve van het kunnen volgen van een studie in een nieuw studiejaar. Ook als sprake zou zijn één rechtsbelang, moet de gevraagde vergoeding worden toegekend. Dat is omdat sprake is van een procedure bij verschillende instanties, althans van een afgescheiden inhoudelijke rechtsgang binnen één instantie. Verweerder ontmoedigt de keuze voor een rechtstreeks beroep, terwijl daarmee op een efficiënte en met name voor verweerder goedkopere wijze wordt geprocedeerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gevraagde vergoeding mocht afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van één rechtsbelang?
5. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan met één toevoeging worden volstaan als sprake is van één rechtsbelang.
5.1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het beoordelingskader voor het rechtsbelang verduidelijkt in een uitspraak van 24 januari 2024. Uit die uitspraak volgt dat voor de vraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang, allereerst moet worden gekeken naar het doel en het beoogde eindresultaat van de rechtsbijstand. Daarbij is het feitencomplex van belang. Als het doel en beoogd eindresultaat van de verschillende toevoegingen identiek is, dan is sprake van één rechtsbelang. Ook kan één rechtsbelang worden aangenomen, indien doel en beoogd eindresultaat weliswaar niet identiek zijn, maar er wel sprake is van een samenstel van rechtsbelangen zonder zelfstandige betekenis. Bij beantwoording van de vraag of een toevoeging betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als een eerder afgegeven toevoeging heeft verweerder beoordelingsruimte.
5.2. Gelet op dit beoordelingskader volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat sprake is van één rechtsbelang. Beide procedures hebben als doel en beoogd eindresultaat dat de rechtszoekende rechtmatig in Nederland mag verblijven voor het volgen van een studie. Het door de intrekking van de verblijfsvergunning ontstane belang bij voorkoming van illegaal verblijf en een verblijfsgat is daar naar het oordeel van de rechtbank zo nauw mee verweven dat dit geen afzonderlijk rechtsbelang oplevert. Is sprake van procedures bij verschillende instanties of een afgescheiden rechtsgang? 6. Het betoog van eiser dat verweerder heeft miskend dat sprake is van procedures bij verschillende instanties, althans van een afgescheiden rechtsgang binnen één instantie, slaagt niet. Door de keuze voor rechtstreeks beroep is het bezwaar tegen de weigering om een nieuwe verblijfsvergunning te verlenen als beroep behandeld bij de instantie die ook het beroep over de intrekking van de verblijfsvergunning heeft behandeld. De zaken zijn gelet daarop bij dezelfde instantie behandeld. Dat de procedure van het rechtstreekse beroep is aangevangen als een bezwaarprocedure maakt dit niet anders.
6.1. Op grond van beleid
6.2. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het rechtstreekse beroep niet kan worden aangemerkt als een afgescheiden rechtsgang binnen één instantie. Dat is alleen al zo omdat de beroepen gelijktijdig op zitting zijn behandeld en daarop ook in één uitspraak is beslist. Dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om in afwijking van het beleid een aparte toevoeging of vergoeding toe te kennen, vindt de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat efficiënt procederen nastrevenswaardig is, maar dat dit niet tot een aanvullende vergoeding hoeft te leiden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de keuze voor een efficiënte procedure, zoals gelijktijdige behandeling van beroepen, ertoe kan leiden dat een rechtsbijstandsverlener minder werkzaamheden hoeft te verrichten. Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van het griffierecht. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Kenmerk 3LT7453.
Kenmerk 3LUI1203.
Rechtbank Den Haag 17 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19035.
Uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:155 (onder 9. tot en met 12.).
Werkinstructie “Bereik” van de Raad voor Rechtsbijstand, hoofdstuk 2.