Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 22/5784

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 21 december 2020.

2. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het bericht van verweerder van 18 december 2020. In dit bericht heeft verweerder eiser – samengevat – meegedeeld dat er geen door eiser verzochte werkzaamheden zullen worden verricht, omdat het niet tot de taak van verweerder behoort in het kader van de EU-richtlijn grensoverschrijdende geschillen. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaarschrift en verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen alsnog een beslissing op zijn bezwaarschrift te nemen en de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder stelt dat het bericht van 18 december 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het door eiser gestelde uitblijven van een reactie op zijn bezwaarschrift daarom niet met een besluit kan worden gelijkgesteld. Omdat hij niet in gebreke is een besluit te nemen, moet het beroep volgens verweerder niet-ontvankelijk worden verklaard.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank stelt eerst vast dat zij bevoegd is deze zaak in behandeling te nemen. Voordat de centralisatie van de raden voor rechtsbijstand plaatsvond werd een aanvraag zoals eiser heeft gedaan ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand ’s-Gravenhage.[1] Gelet op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter[2] is deze rechtbank daarom bevoegd over het beroep te oordelen.

5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

6. Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.

7. Op grond van het tweede lid van dit artikel, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

8. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen[3], verleent verweerder aan de rechtzoekende die om verlening van rechtsbijstand vraagt voor een zaak in een andere lidstaat dan Nederland, rechtsbijstand totdat de aanvraag door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak verder zal worden behandeld is ontvangen.[4] In dit geval hebben de Duitse autoriteiten het verzoek om rechtsbijstand in behandeling genomen en daarop beslist. Bij besluit van 5 november 2020 heeft het Ambtsgericht Naumburg het verzoek om rechtsbijstand afgewezen omdat eiser beschikt over een te groot vermogen. Verweerder heeft geen bevoegdheid om een beslissing te nemen over de manier waarop het Ambtsgericht het verzoek heeft afgehandeld en heeft geen taak de rechtzoekende te ondersteunen bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bij het Ambtsgericht. De mededeling van verweerder dat eiser zelf beroep zal moeten indienen en zorg zal moeten dragen voor een vertaling, is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Er kan dus ook geen sprake zijn van niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Artikel 23i, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:547.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank van 5 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12058, 20 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3611, 1 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7765.

Richtlijn 2002/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen.


Voetnoten

Artikel 23i, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:547.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank van 5 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12058, 20 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3611, 1 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7765.

Richtlijn 2002/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen.