Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:6469 - Rechtbank Den Haag - 28 april 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:646928 april 2024Deze uitspraak is in 8 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.16092

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 april 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldbelverbinding) en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.

3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Ophouding

4. Eiser stelt dat ten onrechte artikel 50, tweede lid, van de Vw ten grondslag is gelegd aan zijn ophouding, nu zijn identiteitsgegevens bekend waren uit het strafrechtelijk voortraject. Volgens eiser is dit een gebrek in de besluitvorming en zou dit moeten leiden tot opheffing. Indien de rechtbank dit niet volgt en oordeelt dat de belangen van de staatssecretaris bij het passeren van het gebrek zwaarder wegen, moet dit in ieder geval reden zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

4.1. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De staatssecretaris heeft er op de zitting terecht op gewezen dat niet uitgegaan hoeft te worden van strafrechtelijke informatie als de vreemdeling geen identificerende documenten heeft. Dit volgt ook uit de rechtspraak.[1] Uit de stukken blijkt dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Nu eiser zijn identiteit niet op een andere wijze kon bevestigen, stond zijn identiteit en nationaliteit niet vast. De staatssecretaris heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting 5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. Eiser beschikt niet over identificerende documenten, zodat het volgens hem niet is te verwachten dat de Algerijnse autoriteiten mee zullen werken aan het verstrekken van een laissez-passer (lp).

5.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de rechtspraak blijkt dat er sinds december 2023 de mogelijkheid bestaat om Algerijnse vreemdelingen te identificeren op basis van dacty.[2]In 2024 is van zes ongedocumenteerden de Algerijnse nationaliteit bevestigd en is de afgifte van een lp toegezegd.[3] Op de zitting heeft de staatssecretaris een overeenkomstige toelichting gegeven. Uit het dossier blijkt dat van eiser zijn vingerafdrukken zijn afgenomen zodat er geen reden is om aan te nemen dat in het geval van eiser geen lp zal worden verstrekt omdat hij niet zou beschikken over een (kopie) identiteitsdocument. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt en er geen indicaties zijn dat dit in het geval van eiser anders is.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan.[4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20695.

Dactyloscopie, techniek voor het identificeren van vingerafdrukken.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5037.

Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20695.

Dactyloscopie, techniek voor het identificeren van vingerafdrukken.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5037.

Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.