ECLI:NL:RBDHA:2024:4020 - Rechtbank Den Haag - 21 februari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21708
[eiser] ,
V-nummer: [nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. E. Sweerts).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding van eiser.
1.1. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 8 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser heeft op 22 januari 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris met een besluit van 30 april 2019 afgewezen. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 juni 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft op 23 augustus 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft hij een rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) ingebracht en verzocht om vergoeding van de kosten die hij daarvoor heeft gemaakt: een bedrag van € 5.250,-. Bij besluit van 10 januari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4. Op 2 februari 2023 heeft eiser de staatssecretaris erop gewezen dat nog niet is beslist op diens verzoek om vergoeding van de kosten. Hierop is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor onder het kopje “Inleiding”.
5. De staatssecretaris stelt zich op grond van het Informatiebericht (IB) 2023/12
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het verzoek om kostenvergoeding van het iMMO-rapport heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vergoeding van de kosten van de iMMO-rapportage?
8. Eiser voert aan dat in de eerste asielprocedure geen medisch onderzoek noodzakelijk werd geacht, niet maakt dat het achteraf gezien niet noodzakelijk was. Gezien de gezondheidsproblematiek van eiser kan van hem niet worden verwacht deze afweging te maken. Ook voert eiser hierbij aan dat het onderzoek is uitgevoerd op initiatief van een opvolgende gemachtigde van eiser en dat het relevant bleek voor de beoordeling van het asielrelaas. Eiser vindt daarom dat zijn verzoek aan de hand van artikel 18 van de Procedurerichtlijn moet worden beoordeeld, in lijn met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 27 februari 2023
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat de staatssecretaris in dit geval IB 2023/12 als toetsingskader heeft gehanteerd. In dat informatiebericht is vermeld dat, indien een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag, doorgaans niet zal worden overgegaan tot vergoeden van de kosten, ook indien het rapport aandeel hebbend is in de uiteindelijke inwilliging. Hierbij maakt het geen verschil op welk moment het iMMO-rapport is ingebracht. Ook indien een vreemdeling in beroep of na het voornemen een iMMO-rapport inbrengt, zal niet worden overgegaan tot vergoeding van de kosten. Hiervoor is gekozen omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen. Dit zal anders zijn indien:
Indien deze situaties zich voordoen zal alsnog tot vergoeding van de kosten worden overgegaan.
10. Eiser beroept zich rechtstreeks op artikel 18 van de Procedurerichtlijn. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 5 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2931, kan de vraag naar de rechtstreekse werking van bepalingen van een EU-richtlijn alleen rijzen in gevallen van incorrecte implementatie of als de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd. Slechts indien een richtlijn, na afloop van de implementatieperiode, niet, niet tijdig of onjuist is geïmplementeerd, kan een particulier een rechtstreeks beroep op die richtlijn doen en dan nog alleen op de bepalingen van de richtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn bepaald
Implementatie van artikel 18 van de Procedurerichtlijn
11. Artikel 18 van de Procedurerichtlijn luidt als volgt:
“Artikel 18 Medisch onderzoek
12. Artikel 3.109e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) betreft een implementatie van artikel 18 van de Procedurerichtlijn
“Artikel 3.109e
13. De rechtbank stelt vast dat de laatste volzin van het eerste lid van artikel 18 van de Procedurerichtlijn “Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen" niet in artikel 3.109e van het Vb 2000 en ook niet in een ander algemeen verbindend voorschrift is geïmplementeerd
Onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig bepaald?
14. Verder overweegt de rechtbank, mede onder verwijzing naar haar onder 8 genoemde uitspraak van 27 februari 2023, dat in artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is bepaald dat, als een medisch onderzoek betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade volgens de beslissingsautoriteit relevant is voor beoordeling van een asielaanvraag, deze onderzoeken worden betaald uit openbare middelen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen eerste en opvolgende asielaanvragen. Verder wordt in het tweede lid weliswaar de mogelijkheid genoemd dat de betrokkene op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kan regelen, maar blijkt uit de opbouw van dit artikel een duidelijke volgorde. Het is namelijk in de eerste plaats aan de beslissingsautoriteit om te beoordelen of een medisch onderzoek relevant is en als dat niet zo is, dan kan de betrokkene dat zelf regelen. Wanneer op eigen initiatief van de betrokkene een medisch onderzoek wordt gedaan, is van belang of het resultaat daarvan relevant is voor de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Dat is hier het geval, aangezien de staatssecretaris tijdens de zitting heeft erkend dat de iMMO-rapportage aandeel hebbend is geweest voor de inwilliging van eisers opvolgende asielaanvraag. Nu deze iMMO-rapportage relevant is gebleken voor de inwilliging, ligt daarin besloten dat de staatssecretaris ook de instelling van een medisch onderzoek (achteraf bezien) relevant heeft geacht. Het voorgaande moet dan ook betekenen dat de kosten voor de rapportage uit de openbare middelen moeten worden bekostigd. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de staatssecretaris rechtens geen andere beslissing meer kan nemen dan het verzoek in te willigen. De rechtbank herroept het primaire besluit voor zover daarin het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat eisers verzoek om vergoeding van € 5.250,- wordt ingewilligd en dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking.
16. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 8 maart 2023;
-
herroept het besluit van 24 juli 2023;
-
bepaalt dat de staatssecretaris de kosten voor het uitbrengen van de iMMO-rapportage ten bedrage van € 5.250,- aan eiser vergoedt;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
-
bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
-
veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van mr. V.A.C.M. Vonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 februari 2024
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
NL19.10523.
IB 2023/12 Instructie vergoeden bij rapportages m.b.t. medisch steunbewijs van iMMO of een andere deskundige onafhankelijke partij ex art. 18.2 Procedurerichtlijn (update IB 2020/139)
Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).
ECLI:NL:RBDHA:2023:2354.
Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 januari 1982, ECLI:EU:C:1982:7,
Zie paragraaf 3 “Medisch steunbewijs” in de nota van toelichting bij het Besluit van 10 juli 2015, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180), Stb. 2015, 294.
Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9872, punten 2.13 en 2.14
https://ind.nl/nl/nieuws/werkinstructies-informatieberichten-en-landeninformatie-van-de-ind-openbaar