ECLI:NL:RBDHA:2024:2949 - Rechtbank Den Haag - 23 februari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7365
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van Den Haag, heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 21 oktober 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 460.000 (de beschikking).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024. Namens belanghebbende is verschenen [naam 1], kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en [naam 3].
Overwegingen
-
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 437.000.
-
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
-
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Verder maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning waaronder de staat van de keuken en de staat van onderhoud. De heffingsambtenaar heeft de woning inpandig opgenomen op 8 februari 2023 en heeft toen geconstateerd dat de onderhoudstoestand van de woning matig was. Van die matige onderhoudstoestand is bij de waardevaststelling ook uitgegaan. Dat van de onderhoudstoestand “slecht” uit moet worden gegaan, wegens slechte isolatie en een slecht energielabel heeft belanghebbende onvoldoende onderbouwd. Uit het enkele feit dat de straat van eiser kruist met een straat met een trambaan volgt niet dat sprake is van een ongunstige(re) ligging van de woning.
-
Belanghebbende heeft eerst ter zitting gesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de gebruiksoppervlakte van de kelder van de woning betrokken is in de waardering en of de vergelijkingsobjecten ook over een kelder beschikken. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat hij laat was met het inbrengen van deze beroepsgrond en dat hij dat eerder had kunnen doen. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat hij ter zitting niet adequaat op deze beroepsgrond kon reageren. Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende deze beroepsgrond eerder in moeten brengen. Het algemeen belang van een doelmatige procesgang brengt met zich mee dat deze beroepsgrond van belanghebbende buiten aanmerking moet blijven.
Toezendplicht
- Belanghebbende klaagt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de toezendplicht, omdat geen opbouw van de kavelwaarde, grondstaffel en taxatiekaart met KOUDV- en liggingsfactoren en indexeringscijfers en waardering van de bijgebouwen van de woning zijn verstrekt, ondanks het verzoek van belanghebbende daartoe. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van deze gegevens. De rechtbank overweegt dat de werkwijze van de heffingsambtenaar reeds aan de orde is geweest in de jurisprudentie waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is.
[1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Inzagerecht
- Belanghebbende heeft geklaagd dat bij een inzage op 30 mei 2022 niet het volledige dossier ter inzage is gelegd. Verweerder heeft daar onweersproken tegenin gebracht dat de inzage op 30 mei 2022 geen betrekking had op de onderhavige zaak en dat belanghebbende in onderhavige zaak is uitgenodigd voor een inzage op 10 augustus 2022, maar hier geen gehoor aan heeft gegeven. Van een schending van het inzagerecht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Overig
-
Ook is de rechtbank niet gebleken van schending van het motiveringsbeginsel dan wel schending van enig ander rechtsbeginsel. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de gronden van belanghebbende.
-
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht). Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
ECLI:NL:GHDHA:2022:2636 en ECLI:NL:HR:2023:1390.