ECLI:NL:RBDHA:2024:17571 - Rechtbank Den Haag - 21 oktober 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/673801 / FA RK 24-7279 Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter Voorlopige voogdij (ex artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek)
naar aanleiding van het verzoekschrift van
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
[de oom], hierna te noemen: de oom, voor zover bekend wonende in [streek] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
1 Het verdere verloop van de procedure
1.1 Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 10 oktober 2024 is de gecertificeerde instelling bij wijze van een spoedvoorziening belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] van 10 oktober 2024 tot 24 oktober 2024 en is de mondelinge behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2 De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 10 oktober 2024.
1.3 Op 22 oktober 2024 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
-
de vader;
-
[naam] namens de Raad.
De oom en de gecertificeerde instelling zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist zijn opgeroepen.
2 Het verzoek
2.1 De Raad handhaaft het verzoek om de gecertificeerde instelling te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
2.2 De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Op dit moment is er door het overlijden van de moeder geen gezaghebbende ouder die beslissingen in het belang van [minderjarige] kan nemen. Het is de vader nog niet gelukt om het gezag te verkrijgen, waardoor een gezagsvacuüm is ontstaan. Onderzocht moet worden of de vader of de oom (moederszijde) of misschien zij samen met het gezag belast moeten worden. De maatregel tot voorlopige voogdij is dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening van [minderjarige] te voorzien, omdat het voorzienbaar is dat er medische beslissingen voor [minderjarige] moeten worden genomen. [minderjarige] heeft namelijk een fysieke beperking en hij heeft recent een spoedoperatie moeten ondergaan. Tijdens de mondelinge behandeling kon de Raad niet nader toelichten of de gecertificeerde instelling inmiddels de (bij spoedbeslissing uitgesproken) voorlopige voogdij heeft aanvaard, of zij bereid is dit voort te zetten en of al kennis is gemaakt met de vader.
3 De standpunten
3.1 De vader geeft aan dat hij in het belang van [minderjarige] instemt met het verzoek totdat hij het gezag heeft kunnen verkrijgen. De vader wil graag zelf het gezag over [minderjarige] uitoefenen, omdat hij al sinds zijn geboorte bij hem betrokken is en de volledige zorg op zich wil nemen. Desgevraagd heeft de vader aangegeven dat hij niet uit zijn huis wordt gezet, omdat er een fout met een dossiernummer was gemaakt en er dus geen sprake was van een betaalachterstand. Hij is bezig met het zoeken naar een nieuwe woning, omdat zijn huidige woning zal worden gesloopt. Hij krijgt hierbij ondersteuning. Ook geeft hij aan dat iemand van de gecertificeerde instelling bij hem thuis is geweest en dat zij heeft uitgelegd dat zij tijdelijk de voogdij op zich neemt.
4 De beoordeling
4.1 Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment het wettelijk gezag over [minderjarige] (feitelijk) niet wordt uitgeoefend. Om de belangen van [minderjarige] te behartigen, acht de kinderrechter het dringend en onverwijld noodzakelijk om in gezagsuitoefening van [minderjarige] te voorzien (artikel 1:241 van het Burgerlijk wetboek).
4.2 De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Door het overlijden van de moeder is er een gezagsvacuüm ontstaan, waarbij het gezag over [minderjarige] al enige tijd niet wordt uitgeoefend. Vanwege zijn medische situatie is het in [minderjarige] 's belang dat er medische beslissingen kunnen worden genomen door de gecertificeerde instelling totdat onderzocht is wie er met het gezag belast moet worden. Het is daarom noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling belast wordt met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . De kinderrechter gaat uit van de bereidheid van de gecertificeerde instelling om de voogdij op zich te nemen, gelet op de uitvoering die de jeugdbeschermer heeft gegeven aan de spoedbeslissing door met de vader in gesprek te gaan, het visitekaartje dat de vader heeft getoond op zitting en de bereidverklaring die de gecertificeerde instelling mondeling aan een medewerker van de Raad heeft gegeven bij de spoedbeslissing.
4.3 De kinderrechter merkt op dat de voorlopige voogdij vervalt op 10 januari 2025, gelet op de eerdere beschikking van 10 oktober 2024, tenzij voor die tijd om een voorziening in het gezag over [minderjarige] is verzocht (artikel 1:241, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek).
5 De beslissing
De kinderrechter:
5.1 belast de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met de voorlopige voogdij over [minderjarige] ;
5.2 verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 28 oktober 2024
Beslissing
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
-
door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
-
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Den Haag