ECLI:NL:RBDHA:2024:1689 - Rechtbank Den Haag - 31 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11977
[naam], eiser
V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. B.J. Riesebos),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder
(gemachtigde: mr. A. van Beurden).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 25 september 2023 om eiser over te plaatsen naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen (het bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting, maar is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kort telefonisch deel te nemen aan de behandeling op zitting.
Vrijstelling griffierecht
3. Van een indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Gelet op wat eiser naar voren heeft gebracht over zijn inkomen, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Van eiser zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
4. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep, voordat zij aan een inhoudelijke beoordeling toe kan komen.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser per 21 november 2023 de opvang heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 12 december 2023 schriftelijk verklaard dat zij op 18 juli 2023 voor het laatst contact heeft gehad met haar cliënt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, analoog aan deze rechtspraak, uit de onttrekking aan het toezicht en het ontbreken van contact met zijn vertegenwoordiger blijkt dat eiser geen prijs meer stelt op het verkrijgen van bijzondere opvang als minderjarige. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit tot overplaatsing naar de opvang voor meerderjarigen. Hij stelt dat het ontbreken van procesbelang moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser, als gevolg van het bestreden besluit, sinds 25 september 2023 niet meer in een opvangvoorziening voor minderjarigen verblijft. Nu eiser op 21 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken, heeft hij derhalve nog bijna twee maanden in de opvang voor meerderjarigen verbleven en heeft hij aldus geen toegang gehad tot voorzieningen die specifiek zijn toegesneden op de opvang van minderjarige asielzoekers. Daarom kan niet worden uitgesloten dat eiser, indien de rechtbank zou oordelen dat het bestreden besluit onrechtmatig is, aanspraak maakt op schadevergoeding. Eiser heeft daarom belang bij een uitspraak op zijn beroep. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Beoordeling van het bestreden besluit
9. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
10. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat eiser op 16 maart 2023 asiel heeft aangevraagd in Nederland en dat hij bij die aanvraag heeft opgegeven dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 2007. Eiser zou op dat moment dus 15 jaar oud zijn. Verweerder heeft eiser daarom geplaatst in een opvangvoorziening voor minderjarigen, eerst in Ter Apel, aansluitend in Breda. Wegens gerezen twijfel over eisers leeftijd heeft de IND
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet aan hem is om de leeftijd van eiser te beoordelen, maar dat hij daarvoor uit mag gaan van de door IND verstrekte gegevens, temeer daar eiser zelf geen authentieke en identificerende documenten heeft overgelegd waaruit zijn gestelde minderjarige leeftijd blijkt.
12. Eiser stelt dat verweerder heeft miskend dat de IND op onjuiste gronden tot wijziging van zijn persoonsgegevens heeft besloten. Ook voert hij aan dat verweerder niet mocht uitgaan van eisers meerderjarigheid zo lang niet in rechte vast staat dat hij niet minderjarig is. Tot dat moment geldt namelijk het vermoeden van minderjarigheid. Eiser verwijst daarvoor naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 juli 2022 in de zaak Darboe en Camara,
13. De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) bepaalt dat verweerder rekening moet houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen. Indien de asielzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft, moet er specifieke steun en begeleiding worden geboden. Uit deze bepaling volgt dat verweerder weliswaar niet zelf de leeftijd van eiser kan vaststellen, maar dat hij wel gehouden is om te beoordelen of eiser bijzondere opvangbehoeften heeft. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder aan die verplichting geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan het bestreden besluit op de hoogte is gesteld van het voornemen om hem over te plaatsen naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen en dat hem de gelegenheid is geboden daarop te reageren. Eiser heeft daar ook gebruik van gemaakt. In de schriftelijke zienswijze heeft eiser geen melding gemaakt van bijzondere opvangbehoeften anders dan die welke verband houden met zijn gestelde minderjarigheid. Bovendien heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat ook in de opvanglocaties voor meerderjarigen voldoende mogelijkheden bestaan voor extra begeleiding van kwetsbare asielzoekers. Er is reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, in strijd met zijn zorgplicht op grond van artikel 18a van de Rva, tot overplaatsing van eiser heeft besloten.
14. Met betrekking tot het beroep van eiser op het arrest van het EHRM in de zaak Darboe en Camara, overweegt de rechtbank als volgt. In dit arrest heeft het EHRM onder meer overwogen dat, waar het betreft de bescherming van het recht van een gestelde minderjarige asielzoeker op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM,
15. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft terecht besloten eiser over te plaatsen naar een opvanglocatie voor meerderjarigen.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Immigratie- en Naturalisatiedienst.
ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717.
AWB 23/2857, ECLI:NL:RBDHA:2023:7412.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.