ECLI:NL:RBDHA:2024:16504 - Rechtbank Den Haag - 9 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26716 en AWB 24/10834
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en
alsmede
de minister van Asiel en Migratie, de minister (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), (gemachtigde: mr. G.M. Bouius).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva
Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/10834. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.26716.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het COa en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 7 juni 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1. Eiser verblijft sinds 9 augustus 2022 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Sinds zijn plaatsing in de opvang op
9 augustus 2022 is eiser betrokken geweest bij 36 incidenten, waarbij agressie en geweld tegen personeel en medebewoners een rol hebben gespeeld. Eiser heeft meerdere time-out periodes gehad, hij is van locatie verplaatst en er zijn 16 correctiegesprekken met eiser gevoerd. Eiser is aangemeld voor school, maar hij is niet bereid geweest hieraan deel te nemen. Ook is er meerdere malen contact geweest met voormalig begeleiders van de AMV
1.2. Op 2 juni 2024 heeft een incident plaatsgevonden waarbij eiser meermaals fysiek en verbaal agressief was tegen verschillende medewerkers. Deze gedragingen hebben volgens het COa opnieuw een zeer grote impact op de (belevening van de) veiligheid van het COa-personeel en de beveiliging.
1.3. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 7 juni 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zich terecht op het standpunt gesteld dat een plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is door het incident op 2 juni 2024. Eiser was tijdens dit incident meermaals fysiek en verbaal agressief tegen verschillende medewerkers en dit heeft een zeer grote impact gehad. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep de kwalificatie van het incident, de impact van zijn gedrag en de toerekenbaarheid hiervan niet heeft betwist.
Discriminatoire behandeling
3. Eiser voert aan dat hij als statushouder niet onder de doelgroep van de HTL valt, dan wel dat er sprake is van een discriminatoire behandeling. Hij heeft dezelfde rechten als een Nederlander en overlastgevende Nederlanders in een sociale huurwoning worden ook niet in de HTL geplaatst, aldus eiser.
3.1. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Het COa heeft terecht gesteld dat statushouders op grond van artikel 3, derde lid, onder c, van de Rva, voor wat betreft het recht op opvang, gelijkgesteld zijn met asielzoekers. Eiser heeft daarom recht op opvang zolang hij nog geen woning toegewezen heeft gekregen door de gemeente, maar omdat hij de huisregels in het azc
Publicatie huisregels HTL en schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM (privéleven)
4. Eiser heeft aangevoerd dat de plaatsing in de HTL in strijd is met artikel 8 EVRM
4.1 Gelet op artikel 8, tweede lid, van het EVRM is inmenging in de uitvoering van het recht op privé- en familieleven toegestaan, voor zover deze bij de wet is voorzien (‘in accordance with the law’) en in een democratische samenleving noodzakelijk is met oog op de belangen die in artikel 8, tweede lid, van het EVRM worden genoemd. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM
4.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser met deze grond de regels die in de HTL gelden en volgens eiser zijn leven beperken aan de orde stelt. Eiser heeft daarnaast niet bestreden dat de huisregels van de HTL kunnen worden aangemerkt als grondslag voor een beperking. Eiser heeft enkel gesteld dat deze regels niet ‘foreseeable and accessible’ zijn nu ze niet officieel zijn gepubliceerd, terwijl eiser meent dat zij dit, ook naar de wet, wel hadden moeten zijn.
4.3. De rechtbank zal daarom beoordelen of de huisregels kunnen worden aangemerkt als ‘foreseeable and accessible’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Zoals uit het verweerschrift blijkt en ook ter zitting is bevestigd zijn bij binnenkomst op de HTL-locatie de huisregels aan eiser uitgereikt. Bij binnenkomst worden tijdens een intakegesprek - in het bijzijn van een tolk - de aanvullende, specifieke (huis)regels zoals deze gelden op de HTL besproken, uitgelegd en in kopie verstrekt. Ook bij de contactmomenten, zoals begeleidings- en evaluatiegesprekken op de HTL, worden de huisregels aan de orde gesteld.
4.4. De rechtbank meent dat hiermee voldoende vast is komen te staan dat de huisregels van de HTL ‘accessible and foreseeable’ waren. Eisers enkele stelling dat hij niet op de hoogte was van de huisregels in de HTL is onvoldoende om te komen tot een ander oordeel. Ook eisers stelling dat onduidelijk is of de huisregels op de HTL ook in het Arabisch zijn opgehangen leidt niet tot een ander oordeel nu blijkt dat de huisregels in ieder geval in bij binnenkomst middels een tolk met hem zijn besproken.
5. Eiser heeft in het verlengde van het voorgaande gesteld dat, voor zover de regels al ‘accessible en foreseeable’ zouden zijn, er nog steeds sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest gezien de verregaande mate van inbreuk die door de HTL-regels worden gemaakt op zijn recht op privéleven. De regels beperken zijn vrijheid en privacy, door onder meer het voortdurend cameratoezicht, een verplicht dagprogramma, dagelijkse kamercontroles, fouilleringen, ernstige mate van beperking van de fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en een meldplicht van twee keer per dag.
5.1. De rechtbank overweegt dat zij reeds eerder heeft geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig is dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM.
Is de HTL te klein om te kunnen kwalificeren als een bepaald gedeelte van Nederland?
6. Eiser voert aan dat artikel 56 van de Vw geen grondslag kan vormen voor de beperking van zijn bewegingsvrijheid tot het terrein van de HTL en de aangrenzende groenstrook. Artikel 56 van de Vw biedt enkel de mogelijkheid om op een gebied groter dan één plaats binnen hekken en muren te moeten verblijven. Daarbij verwijst eiser naar artikel 5.1 van het Vb
6.1. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn beroepsgronden zijn eigen visie heeft geformuleerd over de vraag hoe volgens hem artikel 56 van de Vw en in samenhang daarmee artikel 5.1 van het Vb moeten worden uitgelegd. De rechtbank deelt de visie van eiser niet. Eiser heeft daarbij niet nader onderbouwd wat volgens hem minimaal moet worden verstaan onder een bepaald gedeelte van Nederland. Dat het gebouw van de HTL en de bijbehorende groenstrook niet onder die kwalificatie zouden kunnen vallen, is de rechtbank niet gebleken.
Is er strijd met het subsidiariteitsbeginsel? 7. Ook betoogt eiser dat het besluit om eiser in de HTL te plaatsen in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, omdat er voor een minder ingrijpende maatregel gekozen had kunnen worden. In het besluit is onvoldoende gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichtere maatregel, in het bijzonder een time-out plek of het onthouden van weekgeld in combinatie met een correctiegesprek of een leermaatregel. Eiser wijst erop dat met deze maatregelen ook een positieve gedragsverandering kan worden bewerkstelligd en de maatregelen er ook voor kunnen zorgen dat bewoners en medewerkers zich weer veilig voelen.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel voldoende is gemotiveerd. Er is duidelijk beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het azc. Het COa heeft terecht overwogen dat al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat de veiligheid en leefbaarheid op het azc als gevolg van het gedrag van eiser dusdanig in het geding zijn gekomen dat HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is. Dit, om zowel de rust op het azc terug te laten keren als om eiser een gepaste omgeving te bieden waar hij de juiste begeleiding krijgt en aan zijn gedrag kan werken.
Is er sprake van een contra-indicatie?
8. Eiser voert verder aan dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding nu onvoldoende duidelijk is of er sprake is van een contra-indicatie voor plaatsing in de HTL. Het COa had eerst een psychiater moeten inschakelen, omdat er bij eiser hoogstwaarschijnlijk sprake is van een posttraumatische stressstoornis of een andere psychische aandoening. Nu in het proces-verbaal van het gehoor van 27 juni 2024 staat vermeld dat eiser een psycholoog nodig heeft en onder behandeling staat, had het BMA
8.1. De rechtbank is van oordeel dat het COa de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft meegewogen bij de oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat het COa zorgvuldig heeft gehandeld door GZA
Belang van het kind 9. Eiser stelt dat in de vrijheidsbeperkende maatregel en in het plaatsingsbesluit onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij minderjarig is. Eiser is er bij gebaat dat hij zich vrij kan bewegen en naar school kan gaan. Niet bij plaatsing tussen meerderjarige overlastgevende vreemdelingen.
9.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa voldoende rekening gehouden met het feit dat eiser minderjarig is. In het plaatsingsbesluit is duidelijk uiteengezet dat er voorafgaand aan de plaatsing intensief overleg is geweest met Nidos
Vrijheidsontneming – artikel 6 Handvest/artikel 5 van het EVRM
10. Verder stelt eiser dat plaatsing in de HTL een onrechtmatige vrijheidsontneming betreft en wijst in dit verband onder meer op een tweetal arresten van het HvJ van de EU
10.1. De rechtbank overweegt dat zij al eerder in de uitspraken van 10 juli 2022
Conclusie ten aanzien van het plaatsingsbesluit
11. Uit het voorgaande volgt dat de gronden van eiser niet leiden tot de conclusie dat de HTL-maatregel ten onrechte is opgelegd. Het COa heeft eiser in de HTL mogen plaatsen.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
12. De rechtbank oordeelt dat nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering verwijst naar het plaatsingsbesluit en dit besluit rechtmatig wordt geacht en eiser geen andere gronden naar voren heeft gebracht het beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel ook niet slaagt.
Verzoek om heropening
13. Op 25 september 2024 heeft eiser de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen. Eiser verwijst in de eerste plaats naar een brief van het COa aan de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie van 21 augustus 2024 en in de tweede plaats naar een huisartsenjournaal ten aanzien van eiser van 22 juli 2024, waaruit zou blijken dat de HTL geen goede plek voor eiser is.
13.1. Als de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest kan zij op grond van artikel 8:68 Awb
Conclusie en gevolgen
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
Handhaving- en Toezichtlocatie.
Vreemdelingenwet 2000.
Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Asielzoekerscentrum.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Zie o.a. EHRM 4 december 2008 (Dogru), ECLI:CE:ECHR:2008:1204JUD002705805.
Zie bijvoorbeeld EHRM 8 april 2021 (Vavřička v. Tsjechië), ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113, punt 266.
Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.
Rechtbank Den Haag, 14 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Bureau Medische Advisering.
Gezondheidszorg Asielzoekers.
Landelijke voogdijorganisatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Hof van Justitie van de Europese Unie
HvJEU, 12 november 2019, ECLI:EU:C2019:956.
HvJEU, 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EHRM, 21 november 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715.
Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
Rechtbank Den Haag, 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252
Afdeling bestuursrecht van de Raad van State
ECLI:NL:RVS:2024:3564.
Algemene wet bestuursrecht