ECLI:NL:RBDHA:2024:15736 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20650
[naam], geboren op [datum] V-nummer: [nummer], eiseres,
(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister (gemachtigde: mr. B.W. Zagers).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM.
1.1. De minister heeft de aanvraag in het besluit van 23 juni 2022 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 16 april 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld, samen met zaaknummer NL24.20651. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, referente, de schoonzoon van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 10 maart 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij haar meerderjarige dochter, [naam]. Referente is geboren op [datum]. Zij verblijft sinds 1997 in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
4. In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke band tussen eiseres en referente niet is aangetoond. Bovendien is volgens de minister tussen eiseres en referente geen sprake van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 8 mei 2023 heeft de minister eiseres gehoord.
6. Op 19 september 2023 heeft het BMA
7. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De minister vindt dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente niet is aangetoond en dat tussen hen geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Volgens de minister is er namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De minister is verder van mening dat eiseres niet heeft aangetoond dat tussen haar en haar gestelde kleinkinderen hechte persoonlijke banden bestaan. Tot slot heeft de minister ambtshalve besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft eiseres de familierechtelijke relatie tussen haar en referente aangetoond?
10. Eiseres voert aan dat zij de familierechtelijke relatie tussen haar en referente heeft aangetoond met originele documenten. Eiseres verwijst naar de documenten die zij in bezwaar heeft overgelegd. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij tijdens de hoorzitting een originele en gelegaliseerde geboorteakte van referente uit 1997 aan de minister heeft aangeboden.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het verslag van de hoorzitting van 8 mei 2023 niet blijkt dat eiseres een originele, gelegaliseerde geboorteakte uit 1997 heeft aangeboden. Uit het verslag blijkt dat de voorzitter heeft aangegeven dat zowel de geboorteakte van referente als het familieboekje niet gelegaliseerd is en dat eiseres vier weken de tijd krijgt om de documenten alsnog te laten legaliseren.
Eiseres heeft de documenten niet alsnog binnen deze termijn laten legaliseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit daarom terecht overwogen dat eiseres de familierechtelijke relatie met referente niet met originele, gelegaliseerde documenten heeft aangetoond. Nu de minister desondanks wel verder heeft getoetst zal de rechtbank dat ook doen.
Is sprake van gezins- of familieleven tussen eiseres en referente?
12. Eiseres voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat tussen haar en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Zij hebben sinds het vertrek van referente uit Cambodja altijd een nauwe band behouden. Zij bezochten elkaar regelmatig en referente heeft eiseres altijd financieel ondersteund. Gaandeweg is een situatie van een bijzondere afhankelijkheid ontstaan, waardoor het niet meer mogelijk is om op afstand invulling te geven aan het familieleven. Eiseres kan niet meer functioneren zonder referente. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres is aangewezen op ondersteuning van referente. De minister stelt ten onrechte dat eiseres ook door anderen kan worden verzorgd. Er zijn geen familieleden in Cambodja en professionele zorg is in Cambodja niet toereikend en niet beschikbaar. Ter onderbouwing van de stelling dat medische behandeling in Cambodja niet beschikbaar is, wijst eiseres op algemene stukken die zij eerder in bezwaar heeft overgelegd en op een uitspraak van rechtbank Middelburg van 4 februari 2022.
13. Het EHRM
14. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling
15. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
16. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat tussen eiseres en referente geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat tussen hen geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Daartoe heeft de minister allereerst kunnen wijzen op het feit dat referente sinds 1997 in Nederland woont en eiseres zich sindsdien altijd zelfstandig, dan wel met hulp op afstand van referente en hulp van derden in Cambodja, staande heeft weten te houden. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij financieel afhankelijk is van referente. Eiseres heeft de stelling dat referente haar financieel steunt niet met verifieerbare bewijsstukken onderbouwd.
17. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres door haar medische situatie hulp en zorg nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet voldoende is om meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. De minister heeft er daarbij op kunnen wijzen dat niet is gebleken dat eiseres exclusief door referente verzorgd kan worden. Uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde medische zorg in Cambodja beschikbaar is en dat eiseres daar via professionele instellingen 24-uurs zorg kan krijgen. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van eiseres en referente dat eiseres contact heeft met haar buren in Cambodja en dat deze haar regelmatig eten brachten en hulp hebben verleend tijdens een incident. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische situatie dusdanig is gewijzigd dat zorg op afstand door referente in combinatie met professionele zorg en hulp van derden in Cambodja niet (meer) toereikend is. De minister heeft daarbij kunnen betrekken dat referente ook naar Cambodja zou kunnen gaan om daar voor eiseres te zorgen.
18. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Middelburg leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot deze uitspraak, heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om aan te nemen dat de behandeling die eiseres nodig heeft, in tegenstelling tot wat blijkt uit het BMA-advies, niet beschikbaar zou zijn.
Is sprake van gezins- of familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen?
19. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat tussen eiseres en haar kleinkinderen geen hechte persoonlijke banden bestaan.
20. Over de relatie tussen een grootouder en kleinkind heeft het EHRM overwogen dat deze onder normale omstandigheden naar haar aard verschilt van die van een ouder en minderjarig kind en daarom in het algemeen aanleiding geeft voor een mindere mate van bescherming.
21. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd heeft waarom volgens hem geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Eiseres heeft haar standpunt dat daarvan wel sprake is in beroep niet onderbouwd of geconcretiseerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister een verblijfsvergunning moeten geven vanwege het privéleven van eiseres?
22. Eiseres voert aan dat zij inmiddels twee jaar in Nederland verblijft en deel uitmaakt van het gezin van haar dochter en schoonzoon. Zij is volledig van hen afhankelijk. Daarom is uitzetting van eiseres in strijd met het recht op privéleven in bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
23. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit kunnen overwegen dat het feit dat eiseres bij referente en haar gezin woont onvoldoende is om schending van haar privéleven aan te nemen. Eiseres heeft dat in beroep niet gemotiveerd betwist en heeft ook niet nader toegelicht waaruit haar privéleven in Nederland verder zou bestaan.
Had de minister de hardheidsclausule moeten toepassen?
24. Eiseres voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister ambtshalve een verblijfsvergunning zou moeten verlenen op grond van artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb.
25. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de door eiseres aangevoerde omstandigheden al betrokken bij de vraag of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De wens van eiseres om een rustige oude dag door te brengen met referente en haar gezin, hoe begrijpelijk ook, is niet voldoende om bijzondere omstandigheden aan te nemen.
Had de minister eiseres een vergunning voor medische behandeling moeten verlenen?
26. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in aanmerking komt voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Eiseres heeft medische problemen. Bij het uitblijven van behandeling zal binnen afzienbare termijn een medische noodsituatie ontstaan. Eiseres kan niet zonder ondersteuning reizen. Bovendien blijkt uit algemene informatie dat de benodigde medische behandeling in Cambodja niet beschikbaar is. De wel aanwezige zorg is voor eiseres niet betaalbaar.
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling. Uit het BMA-advies van 19 september 2023 blijkt dat eiseres kan reizen onder de in dat advies vermelde reisvoorwaarden. Verder blijkt uit het BMA-advies dat de benodigde behandeling en medicatie beschikbaar zijn in Cambodja. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister kunnen overwegen dat eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op basis waarvan twijfel kan ontstaan aan de beschikbaarheid of de toegankelijkheid van de benodigde medische behandeling. De verwijzing van eiseres naar algemene informatie op websites is daartoe niet voldoende. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij de benodigde zorg niet kan betalen of dat zij daarvoor geen zorgverzekering kan afsluiten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kon de minister een terugkeerbesluit opleggen?
28. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Eiseres wijst erop dat zij gelet op haar medische toestand en afhankelijkheid niet zelfstandig kan terugkeren naar Cambodja.
29. De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft niet nader toegelicht of onderbouwd waarom de minister op grond van haar medische toestand en afhankelijkheid had moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit. De rechtbank verwijst daarom naar wat zij heeft overwogen onder 27.
Conclusie en gevolgen
30. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van aanvraag in stand blijft. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Bureau Medische Advisering.
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen.
ECLI:NL:RBDHA:2022:934.
Europees Hof voor de rechten van de mens.
Zie bijvoorbeeld paragraaf 64 van het arrest van 2 september 2020, Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816).
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zie de uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
Zie paragraaf 110 van de beslissing van het EHRM van 25 november 2014, Kruškić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 r.o. 2.
Vreemdelingenbesluit 2000.