Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:15395 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1539510 september 2024

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Jeugd- en Zorgrecht

Zaaknummer: C/09/669470 / JE RK 24-1300 Datum uitspraak: 10 september 2024

Beschikking van de meervoudige kamer I. Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing II. Afwijzing wijziging contactregeling

in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

over

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. C. Arslaner te Den Haag,

[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .

De rechtbank merkt als informanten aan:

[pleegouder 1] en [pleegouder 2], hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1 Het verloop van de procedure

1.1. Bij beschikking van 13 augustus 2024 heeft de rechtbank de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 september 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden.

1.2. De rechtbank neemt nu ook de volgende stukken mee in haar beoordeling:

  • de pleitnota van de advocaat van de moeder, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ontvangen op 8 september 2024.

1.3. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Daarbij waren aanwezig:

2 De feiten

2.1. Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 13 augustus 2024.

3 De verzoeken en de standpunten

3.1. De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling, te weten van 12 september 2024 tot 22 februari 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.2. De moeder verzoekt bij zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek de (begeleide) contactregeling tussen haar en [minderjarige] per direct te herstarten, waarbij de eerdere regeling van drie uur in de week doorgang kan vinden.

3.3. De moeder is het niet eens met een verlenging van de uithuisplaatsing. Zij erkent en beseft dat zij in het begin van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing fouten heeft gemaakt, maar stelt dat er in de afgelopen periode van vier maanden geen incidenten zijn geweest. Zij heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft voldaan aan de gestelde eisen van de gecertificeerde instelling. Inmiddels heeft zij haar zoon bijna vijf maanden niet fysiek gezien en is er geen plan gemaakt voor het opstarten van de begeleide omgang. De moeder voelt zich slachtoffer van de falende gecertificeerde instelling en kan niet langer instemmen met de huidige situatie. Zij wenst de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] op korte termijn op zich te nemen. Daarbij staat de moeder open voor hulpverlening die haar in de thuissituatie kan ondersteunen en begeleiden in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .

3.4. De vader is het eens met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De omgang tussen hem en [minderjarige] moet rustig worden opgebouwd. Bij voorkeur ziet hij [minderjarige] één keer per week. In de toekomst wil hij [minderjarige] graag meer zien. Verder is hij op dit moment, in samenwerking met de gecertificeerde instelling, aan het kijken welke begeleiding hem kan helpen om een goede vader voor [minderjarige] te kunnen zijn.

3.5. De pleegouders hebben desgevraagd het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met [minderjarige] . Hij voelt zich thuis in het pleeggezin, ontwikkelt zich goed en gaat goed om met zijn pleegbroertje. De pleegouders vinden het belangrijk dat [minderjarige] contact heeft met beide ouders. Het contact moet wel veilig zijn voor [minderjarige] en voor de pleegouders. Het is daarom belangrijk dat één van de pleegouders bij het contactmoment aanwezig is en dat er twee begeleiders bij zijn.

4 De beoordeling

4.1. Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.2. [minderjarige] is een tien maanden oude baby die zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Hij ervaart hier de stabiliteit die hij nodig heeft. Deze stabiele basis mist nog bij de moeder. De moeder heeft weliswaar positieve stappen gezet en is voor haar persoonlijke problematiek in behandeling bij de [instelling] , maar ze wordt ook (nog steeds) met enige regelmaat overmand door heftige emoties. Uit de resultaten van de psychologische vragenlijst (MMPI test) van 27 juni 2024, die is overgelegd door de gecertificeerde instelling, volgt dat er geen psychopathologie is geconstateerd bij de moeder. Wel werd door de psycholoog een negatieve houding, gebrek aan zelfinzicht ten aanzien van negatieve gedragingen, achterdocht en een gebrek aan inzicht in situaties om haar heen geobserveerd. Ook werd agressief gedrag zonder inzicht in de gevolgen en moeite met het zich houden aan regels opgemerkt. Daar moet dus nog aan gewerkt worden door de moeder samen met de hulpverlening, zodat de contactmomenten met [minderjarige] veilig verlopen voor alle betrokkenen. Zonder informatie over hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt, kan de rechtbank niet oordelen of het in het belang van [minderjarige] is om terug naar de moeder te gaan. Dat [minderjarige] niet naar de vader kan is wel al duidelijk, omdat de vader heeft aangegeven dat hij niet in zijn eentje de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen.

4.3. De rechtbank constateert dat een situatie is ontstaan waarin het niet mogelijk was om de fysieke contactmomenten op een veilige manier vorm te geven. Het eerdere incident van 2 april 2024 heeft tot gevolg gehad dat de organisatie die het contact begeleidde de samenwerking heeft beëindigd. De gecertificeerde instelling is vervolgens op zoek gegaan naar een nieuwe organisatie en naar verwachting kunnen de begeleide contactmomenten binnenkort worden opgestart. Het is schrijnend dat het zo lang heeft moeten duren voordat de omgang weer opgepakt kon worden. Dat neemt niet weg dat deze situatie mede is ontstaan door het handelen van de moeder zelf. Er zijn nu twee nieuwe jeugdbeschermers betrokken die met een schone lei aan de samenwerking met de moeder willen beginnen. De eerste kennismaking is goed verlopen en er wordt nu naar passende omgangsbegeleiding gezocht. Zodra deze beschikbaar is moet het contact tussen de moeder en [minderjarige] zo spoedig mogelijk worden herstart. De rechtbank hoopt dat de moeder tot het inzicht komt dat zij in dit alles een sleutelrol vervult. Pas als zij met de juiste hulp in staat is om haar emoties te reguleren, kan het begeleide contact in het belang van [minderjarige] rustig en veilig verlopen. Het is aan de gecertificeerde instelling om, in een constructieve samenwerking met de moeder en de andere betrokkenen, te beoordelen op welk moment hervatting van de regeling mogelijk is. Daarbij zijn – uiteraard – de belangen van [minderjarige] leidend.

4.4. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het aangehouden verzoek van de gecertificeerde instelling toewijzen voor de verzochte (resterende) duur. Daarnaast zal de rechtbank het zelfstandig verzoek van de moeder (om de eerdere contactregeling per direct op te starten) afwijzen. Daarbij vertrouwt de rechtbank erop dat gecertificeerde instelling voortvarend te werk gaat om het (begeleide) contact tussen [minderjarige] en de moeder zo spoedig mogelijk te hervatten.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 februari 2025;

5.2. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

5.3. wijst het verzoek van de moeder af.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.