Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:13516 - Rechtbank Den Haag - 20 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1351620 augustus 2024

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 24/4039

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres,

(gemachtigde: N.A.P. Vrijsen),

en

de minister van Asiel en Migratie [1] (gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘zoeken naar arbeid al dan niet in loondienst (zoekjaar)’ geldig van 5 juli 2023 tot 5 juli 2024.

1.1. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat ze het niet eens is met de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning. Bij besluit van 9 februari 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten en omstandigheden

4. Eiseres heeft de Indonesische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Eiseres verbleef vanaf 1 september 2018 in Nederland op grond van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘studie’. Deze verblijfsvergunning was, na verlenging, geldig tot en met 30 juni 2023. Op 5 juli 2023 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot wijziging van haar verblijfsvergunning naar een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘zoekjaar’. Deze aanvraag is ingewilligd met ingang van 5 juli 2023. De verblijfsvergunning met als doel ‘zoekjaar’ van eiseres sluit daarmee niet aan op haar verblijfsvergunning met als doel ‘studie’. Dit betekent dat een verblijfsgat is ontstaan, van 30 juni 2023 tot 5 juli 2023.

Is het ontstane verblijfsgat in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel?

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vergunning met als doel ‘zoekjaar’ zijn grondslag vindt in de Studierichtlijn en dat de minister moet toetsen of het bestreden besluit in overeenstemming is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, die tot het gevolg heeft dat het verblijfsgat is ontstaan, in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.

5.1. Eiseres vindt dat dit wel het geval is, omdat de gevolgen van dit verblijfsgat voor haar groot zijn. De minister kijkt daarbij ten onrechte naar het doel van de Studierichtlijn en niet of strikte toepassing van artikel 26 eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in haar geval in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. In haar geval is strikte toepassing van artikel 26, eerste lid van de Vw namelijk niet noodzakelijk en onevenredig. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres allereerst naar het beleid dat geldt voor aanvragen tot verlenging van een verblijfsvergunning. Daaruit volgt dat bij de aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning een termijnoverschrijding van vier weken verschoonbaar is.[2] Er zijn dus minder verregaande opties beschikbaar om het doel van artikel 26, eerste lid van de Vw 2000, het voorkomen dat vreemdelingen illegaal op het grondgebied van Nederland verblijven, te behalen, aldus eiseres. Bovendien heeft de minister de onevenredige gevolgen van het ontstaan van het verblijfsgat voor eiseres onvoldoende betrokken. Het verblijfsgat onderbreekt namelijk de vijfjarentermijn die nodig is om voor een permanente verblijfsvergunning en/of voor naturalisatie in aanmerking te komen. Dit terwijl eiseres gedurende het verblijfsgat wel aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning met als doel ‘zoekjaar’ voldeed. Het te laat indienen van de aanvraag is bovendien niet toe te rekenen aan eiseres. Referent heeft haar namelijk tweemaal onjuist en onvolledig geïnformeerd over het moment waarop zij zou afstuderen. Bovendien heeft eiseres wel geprobeerd om al eerder online een aanvraag tot wijziging van haar verblijfsvergunning in te dienen, maar was dit niet mogelijk, omdat ze een diploma moest uploaden.

5.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het bestreden besluit, waaronder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De minister wijst er allereerst terecht op dat eiseres heeft verzocht om wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning. Dit betreft een nieuwe aanvraag. Uit artikel 26, eerste lid van de Vw 2000 volgt dat de geldigheid van een naar aanleiding van een nieuwe aanvraag verleende verblijfsvergunning, niet eerder kan ingaan dan op de dag waarop die aanvraag is ontvangen. In dat kader verwijst de rechtbank ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juli 2023.[3] De minister wijst er verder terecht op dat het beleid dat gaat over het verlengen van een verblijfsvergunning juist verschilt van het beleid dat gaat over het wijziging van een verblijfsvergunning, omdat bij een wijziging aan nieuwe voorwaarden voldaan moet worden. Bovendien heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontstane verblijfsgat onevenredig is. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2023 volgt namelijk dat de enkele omstandigheid dat een vreemdeling te laat een verlengingsaanvraag doet zich niet onderscheidt van andere vreemdelingen die een verblijfsgat hebben omdat zij de aanvraag te laat hebben ingediend. In een procedure tot naturalisatie kan bijvoorbeeld aan de orde worden gesteld of de omstandigheid dat de naturalisatie geweigerd is omdat sprake is van een verblijfsgat tot onevenredige gevolgen leidt.[4] Bovendien stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het te laat indienen van de aanvraag van eiseres niet verschoonbaar is. De minister heeft eiseres namelijk al in maart 2023 een brief gestuurd waarin staat dat het te laat indienen van een aanvraag gevolgen kan hebben en dat zij dus vóór 30 juni 2023 een aanvraag moet indienen. In de brief staat ook dat zij de mogelijkheid heeft om een aanvraag in te dienen voor een ander verblijfsdoel of via haar onderwijsstelling om verlenging van haar huidige verblijfsvergunning kan vragen. Dat eiseres op de zitting heeft betoogd dat zij online geen wijzigingsaanvraag kon indienen omdat zij nog geen diploma kon uploaden, volgt de rechtbank niet. Zoals de minister in het bestreden besluit heeft vermeld was het ook voldoende geweest om een verklaring te uploaden van de onderwijsinstelling waaruit blijkt dat zij is afgestudeerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Paragraaf B1/2.6 van de Vc 2000.

ECLI:NL:RVS:2023:2836.

ECLI:NL:RVS:2023:2519.


Voetnoten

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Paragraaf B1/2.6 van de Vc 2000.

ECLI:NL:RVS:2023:2836.

ECLI:NL:RVS:2023:2519.