ECLI:NL:RBDHA:2024:12690 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24040
[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Ethiopische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 6 april 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 4 juni 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij is beschuldigd van het hebben van banden met het OLA
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Politieke overtuiging;
3. Problemen met de autoriteiten vanwege toegedichte politieke activiteiten en steun aan OLF Shene;
4. Arrestatie en ontsnapping uit de gevangenis.
4.1. De minister heeft de relevante elementen 1 en 2 geloofwaardig geacht. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte relevante elementen heeft de minister overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van deze elementen bij terugkeer naar Ethiopië een gegronde vrees voor vervolging heeft en daarom niet als vluchteling op grond van het Vluchtelingenverdrag kan worden aangemerkt. Ook is niet aannemelijk geworden dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Ethiopië. De relevante elementen 3 en 4 zijn door de minister niet geloofwaardig geacht. De minister heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het standpunt van eiser
4.2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat eiser hiertoe in de (aanvullende) gronden van beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Geloofwaardigheid relevant element 3
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser problemen heeft gekregen vanwege toegedichte politieke activiteiten en steun aan OLF-Shene. De minister heeft daarbij in de eerste plaats mogen betrekken dat eiser vaag en onduidelijk is over de demonstraties waar hij aan heeft deelgenomen. Verder heeft de minister hierbij kunnen betrekken dat eiser de exacte reden van de eerste demonstratie niet weet, dat het vaag en onduidelijk is waarom eiser persoonlijk heeft deelgenomen aan de demonstratie en dat hij onduidelijk heeft verklaard over het aantal demonstraties waar hij aan zou hebben meegedaan. Dat eiser stelt dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om een verklaring te geven over de eerste demonstratie, heeft de minister niet hoeven volgen. De minister heeft er terecht op gewezen dat tijdens het nader gehoor aan eiser verschillende vragen over de demonstraties zijn gesteld en dat hij daarover heeft kunnen vertellen.
6.1. Daargelaten de vraag of eiser aan een tweede demonstratie tegen de regering van premier [naam premier] heeft deelgenomen, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser over de derde demonstratie, die de directe aanleiding was voor zijn vertrek, niet gedetailleerd weet te verklaren. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser niet wist wanneer [naam zanger] , de zanger die vermoord is en die aanleiding was van deze demonstratie, vermoord is. Ook heeft de minister mee mogen wegen dat eiser op de vraag om een duidelijker beeld te geven van deze demonstratie, vaag en erg algemeen blijft. De minister heeft van eiser, ondanks zijn referentiekader, mogen verwachten dat hij inzicht kan geven in waarom hij deelnam aan de demonstratie, wat de aanleiding was van deze demonstratie en welke (belangrijke) mensen hierbij gearresteerd zijn. Hierbij heeft de minister mee mogen wegen dat deze demonstratie de directe aanleiding was voor eisers vertrek uit Ethiopië. Niet gebleken is dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met andere persoonlijke omstandigheden, waaronder het opleidingsniveau en het analfabeet zijn van eiser. Daar komt bij dat bij het nader gehoor rekening is gehouden met het medisch advies van MediFirst. Anders dan eiser betoogt, heeft de minister niet gehandeld in strijd met artikel 3.113 van het Vb
6.2. Verder heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank eisers verklaringen over de oproep om als soldaat in de oorlog te dienen, vaag en tegenstrijdig mogen vinden. Hoewel eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat er meerdere keren tegen hem gezegd is dat hij in de oorlog moest gaan dienen, heeft de minister kunnen stellen dat eiser hierover wisselend heeft verklaard. De minister heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser heeft gezegd dat, nadat de nieuwe premier [naam premier] aan de macht kwam, hij in de oorlog moest gaan dienen
6.3. Daarnaast heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eisers verklaringen over de (gestelde) problemen met de autoriteiten vanwege de toegedichte politieke activiteiten en steun aan de OLF-Shene niet worden gevolgd. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een toegedichte aanhanger van OLF-Shene en hierdoor problemen van de Ethiopische autoriteiten heeft ondervonden. Ook heeft de minister mee mogen wegen dat uit het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië januari 2024 (het ambtsbericht) blijkt dat Oromo burgers die beschuldigd werden van het hebben van banden met OLA (OLF-Shene) mogelijk gearresteerd konden worden wanneer zij financiële of logistieke steun boden aan het OLA, en dat het zijn van alleen Oromo niet genoeg is om als aanhanger van OLF-Shene te worden aangemerkt. De minister heeft mogen stellen dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat sprake is van die situatie. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij niet actief is en geen banden met OLF-Shene heeft.
Geloofwaardigheid relevant element 4
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte eisers verklaringen over de verschillende arrestaties en ontsnapping uit de gevangenis ongeloofwaardig heeft geacht. De minister heeft daarbij in de eerste plaats kunnen betrekken dat eiser vaag heeft verklaard over de arrestatie naar aanleiding van de moord op [naam zanger] , terwijl dat dit voor hem de reden is geweest Ethiopië te ontvluchten. Daarbij heeft de minister mee mogen wegen dat de verklaringen van eiser over het moment van aanhouden elkaar tegenspreken.
7.1. De minister heeft verder naar het oordeel van de rechtbank eisers verklaringen over het gestelde onderduiken op bekend terrein en het blijven bezoeken van zijn familie, niet hoeven volgen. In het bestreden besluit heeft de minister voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser niet volgt. De minister heeft mogen stellen dat het niet te volgen is dat als eiser herkend zou zijn in [plaats] hij zich nog steeds in het openbaar zou begeven. De verklaring van eiser in beroep dat hij naar een huis ging wat van zijn familie was, maar niet waar zijn familie verbleef als hij te veel herkend werd in [plaats] en dat hij daar alleen was, heeft de minister niet hoeven volgen. Dit maakt, zoals de minister op de zitting heeft toegelicht, nog niet dat eisers verklaringen over het gestelde onderduiken moeten worden gevolgd. Daarnaast heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat niet te volgen is dat eiser opeens in het vizier van de autoriteiten is gekomen na het gestelde anderhalf jaar ondergedoken te hebben gezeten en dat een aanhoudingsbrief is opgesteld. Daarbij heeft de minister mogen stellen dat de uitleg van eiser dat de autoriteiten hem lange tijd niet hebben kunnen vinden, een aanname is die hij niet nader heeft weten te onderbouwen. Ook heeft de minister erop gewezen dat eiser niet is ingegaan op het punt in het voornemen waarbij hem wordt tegengeworpen dat hij de aanhoudingsbrief niet zou hebben overgelegd. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat eiser onvoldoende verklaart waarom pas twee jaar na het gestelde onderduiken een aanhoudingsbrief is uitgevaardigd. De stelling van eiser dat de autoriteiten een aanhoudingsbrief bij zijn ouders hebben afgeleverd, toen bleek dat hij ondergedoken zat, heeft de minister niet tot een ander standpunt over eisers verklaringen over de aanhoudingsbrief hoeven brengen.
Legale uitreis en niet direct asiel aangevraagd
7.2. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit zijn land is gevlucht met als doel Internationale bescherming te genieten. De minister heeft mogen concluderen dat, nu eiser het land van herkomst legaal heeft kunnen uitreizen met een paspoort en een visum, dit erop duidt dat hij niet gezocht wordt door de Ethiopische autoriteiten. Verder heeft de minister mogen stellen dat eiser na zijn aankomst in Europa niet direct asiel heeft aangevraagd en dat dit erop duidt dat hij vanuit een acute vluchtsituatie is vertrokken uit zijn land van herkomst. De verklaring van eiser dat geloofwaardig wordt geacht dat iemand hem heeft geholpen het land te verlaten door hiervoor een paspoort op iemand anders naam te gebruiken, heeft de minister niet hoeven volgen. De minister heeft verder niet ten onrechte gesteld dat eiser met het verkregen visum drie maanden in Finland heeft verbleven, voordat hij naar Nederland is gereisd, en nadat eiser uitgezet dreigde te worden hij zijn paspoort heeft verscheurd.
Toetsing van de geloofwaardig geachte relevante elementen identiteit, nationaliteit en herkomst en politieke overtuiging
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte en afdoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Daarbij heeft de minister kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser uit Ethiopië komt en hij een politieke overtuiging heeft, op zichzelf niet genoeg is om een vluchteling te zijn. Hij heeft daarbij mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij geen aanhanger is van OLF-Shene en dat niet geloofwaardig is dit door de Ethiopische autoriteiten aan hem wordt toegedicht. De stelling van eiser dat de minister ten onrechte niet op juiste wijze heeft beoordeeld of er een gegronde vrees voor vervolging aanwezig is, heeft de minister niet hoeven volgen. De minister heeft afdoende gemotiveerd, en op de zitting toegelicht, dat eiser bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico loopt op ernstige schade. Hij heeft daarbij terecht gesteld dat eiser niet tot een risicogroep behoort. Een groep kan als risicogroep worden aangewezen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen die tot die groep behoren, voorkomt
8.1. In het landenbeleid voor Ethiopië
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag, het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De beslissing is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
NL24.24041.
Oromo Liberation Army.
Oromo Liberation Front.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Zie pagina 9 van het verslag nader gehoor.
Zie pagina 16 van het verslag nader gehoor.
Zie pagina 15 van het verslag nader gehoor.
Zie pagina 10 en 21 van het verslag nader gehoor.
Zie pagina 14 van het verslag nader gehoor.
Zie paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Zie paragraaf C7/14.3.2 van de Vc.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
ECLI:EU:C:2023:688.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2024:63.
Informatiebericht.