ECLI:NL:RBDHA:2024:11858 - Rechtbank Den Haag - 29 juli 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.23662 en NL24.23664
[…] , V-nummers: [nummer] en [nummer] , eisers
mede namens: [kind 1], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer] [kind 2], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer] [kind 3], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer] [kind 4], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer] , tezamen: de kinderen (gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1. De rechtbank heeft de beroepen op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, B. Epozdemir als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eisers stellen van Syrische afkomst te zijn en te zijn geboren op respectievelijk
[geboortedatum] en [geboortedatum] . Eisers hebben vier kinderen, die ten tijde van de uitspraak [leeftijden] jaar oud zijn. De kinderen zijn in Turkije geboren en hebben de Syrische nationaliteit. Eisers zijn Koerden en woonden in Syrië in de stad [woonplaats] . Eisers stellen dat zij Syrië in september 2014 zijn ontvlucht en naar Turkije zijn gegaan. Eiseres stelt dat zij bij de aardbeving in Turkije op 6 februari 2023 een miskraam heeft gehad van de tweeling waarvan zij zeven maanden zwanger was. Zij stellen dat zij toen als Syrische Koerden niet goed te zijn geholpen door de Turkse autoriteiten. Zij zijn Kroatië ingereisd op 27 september 2023 en Oostenrijk op 29 september 2013. Eisers zijn op 19 december 2023 in Nederland aangekomen en hebben zich die dag in Ter Apel gemeld.
Totstandkoming van de besluiten
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Kan verweerder ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eisers voeren aan dat verweerder ten aanzien van Kroatië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing wijzen eisers op hun ervaringen in Kroatië en op informatie van het Centre for Peace Studies (CPS) in Zagreb van 19 januari 2024.
6.1. Verweerder heeft, met een beroep op diverse recente uitspraken van de Afdeling
6.2. De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
6.3. Met betrekking tot de overgelegde informatie van het CPS stelt de rechtbank vast dat hieruit geen wezenlijk ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië blijkt dan uit de informatie die door de Afdeling in de uitspraken van 13 september 2023 en 17 mei 2024 reeds is meegewogen. In genoemd rapport staat dat het CPS stelt dat niet uitgesloten is dat Dublinclaimanten slachtoffer zouden kunnen worden van pushbacks, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich naar aanleiding hiervan op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen concrete informatie heeft overgelegd waaruit voldoende vaststaand blijkt dat er ook daadwerkelijk pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielverzoeken van eisers in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eisers hebben geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is.
6.4. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Eisers beroepen zich op uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 14 mei 2024
7.1. Verweerder stelt dat de door eisers genoemde omstandigheden, voor zover al voldoende onderbouwd, reeds betrokken zijn bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ze zijn niet van betekenis bij de vraag of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen die bij overdracht aan Kroatië tot een onevenredige hardheid zouden leiden. Verder is verweerder van mening dat in het bestreden besluit voldoende aandacht is geweest voor de belangen van de kinderen. Verweerder wijst, met een beroep op een uitspraak van de Afdeling
7.2. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. Verweerder beoordeelt dan of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die bij overdracht leiden tot onevenredige hardheid. Verweerder maakt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik; de rechtbank toetst het gebruik terughoudend.
7.3. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat het hier gaat om een gezin dat ook volgens verweerder zondermeer als kwetsbaar valt aan te merken. Het betreft een gezin met zeer jonge kinderen, te weten respectievelijk [leeftijden] jaar en ouders die beiden te kampen hebben met medische problemen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat ten aanzien van eiseres een rapport van 14 juni 2024 is overgelegd van [instelling] , waarin onder meer staat dat ten aanzien van eiseres sprake is van [ziektebeeld] ” en een [ziektebeeld] en een nog niet uitgesloten [ziektebeeld] . Voorts staat daarin vermeld dat er nog een “kindcheck” moet plaatsvinden. Ter zitting is door eiseres aangegeven dat zij in verband met haar [ziektebeeld] situatie een keer per week behandeling krijgt en ook dat het zoontje inmiddels voor behandeling is doorverwezen door de arts. Dit is ook niet bestreden. Ook eiser wordt behandeld voor [ziektebeeld] .
7.4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet dan wel onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.5. De rechtbank acht in dit verband onder meer van belang dat het Hof van Justitie op 11 juni 2024 heeft beslist
7.6. Daarnaast overweegt de rechtbank wat dit betreft het volgende. Punt 13 van de considerans van de Dublinverordening vermeldt dat overeenkomstig het IVRK
7.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich daarbij onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. Uit de bestreden beschikkingen blijkt niet van enige afweging van die belangen. Dat, zoals door verweerder betoogd, de kinderen wel in de beschikkingen zijn genoemd en de overweging in het verweerschrift dat het in het belang van de kinderen is om als uitgangspunt te nemen dat hun situatie onlosmakelijk is verbonden met die van hun ouders, is daartoe zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, daartoe onvoldoende. De rechtbank wijst daarbij in dit kader op verweerders eigen beleid inzake de behandeling van Dublinzaken waarin kinderen zijn betrokken.
7.8. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten, ook na de nadere toelichting in het verweerschrift en ter zitting, onvoldoende blijk geven van een toereikende individuele vaststelling en vervolgens beoordeling van de belangen van de kinderen, in samenhang met de overige omstandigheden van eisers, waartoe onder meer begrepen de medische situatie van eiseres, van wie verweerder ook heeft aangegeven dat zij zondermeer als kwetsbaar moet worden beschouwd.
7.9. Hoewel verweerder erkent dat eiseres als kwetsbaar persoon moet worden beschouwd, is de inhoud van de overgelegde medische informatie echter niet kenbaar bij de afwegingen betrokken. Verweerder heeft verder bij het gehoor van eisers niet doorgevraagd over de situatie van de kinderen hoewel beide eisers hebben aangegeven dat hun kinderen door de detentie en de slechte behandeling in Kroatië, waarbij zij ook geconfronteerd zijn met fysiek geweld tegen hun vader, in zeer moeilijke omstandigheden hebben verkeerd en dat dit een effect op hun welbevinden heeft gehad. Niet in geschil is dat de kinderen op dat moment [leeftijden] jaar oud waren. Ten minste een van de kinderen is nu, zoals hiervoor is genoemd, doorverwezen naar hulpverlening. De rechtbank wijst er verder op dat uit het behandelvoorstel van de [arts] van [instelling] onder het kopje ‘Beleid en behandelvoorstel’ blijkt dat niet alleen eiseres maar het hele gezin (‘systeem’) ondersteuning nodig heeft. Verweerder is hier onvoldoende kenbaar op in gegaan.
Had verweerder aanvullende garanties moeten vragen bij Kroatië? 8. Nu de rechtbank de beroepen tegen de bestreden beslissingen gegrond zal verklaren en verweerder opnieuw op de aanvragen zal moeten beslissen, komt de rechtbank aan hetgeen overigens nog is aangevoerd, niet toe.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat de rechtbank de bestreden beslissingen zal vernietigen en dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de aanvragen moet beslissen. Omdat de beroepen gegrond verklaard worden moet verweerder eisers een vergoeding betalen voor hun proceskosten. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.750,- (een punt voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en op basis van twee samenhangende zaken). Verweerder zal eisers ook het griffierecht moeten vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
ECLI:NL:RVS:2023:3411
ECLI:NL:RVS:2024:2099
ECLI:NL:RBAMS:2024:2808
ECLI:NL:RBNHO:2024:5742
ECLI:NL:RBDHA:2024:7939
ECLI:NL:RVS:2024:1695
ECLI:EU::C:2024:487
Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
IB 2022/77