ECLI:NL:RBDHA:2023:19852 - Rechtbank Den Haag - 13 december 2023
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17582
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en
(gemachtigde: mr. N. Metalsi).
Procesverloop
1.1 Op 12 juli 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
1.2 Bij besluit van 1 februari 2022 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling hiervan.
1.3 Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 23 februari 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep ongegrond verklaard.
1.4 Op 21 april 2022 heeft verweerder aangegeven dat eiser niet tijdig is overgedragen aan Italië en dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Omdat er geen asielprocedure openstond, heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld een nieuwe aanvraag in te dienen.
1.5 Op 4 mei 2022 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend.
1.6 Bij besluit van 31 mei 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag ingewilligd met 4 mei 2022 als ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.7 Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.8 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9 De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is van Syrische nationaliteit en geboren op [geboortedag] 1984. Eiser voert aan dat hij het niet eens is met de ingangsdatum van het inwilligende besluit. Eiser kon niet tijdig worden overgedragen aan Italië. Eiser stelt dat uit de Dublinverordening
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen verzoek om een bestuurlijke heroverweging heeft ingediend. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de Dublinverordening zich niet tegen dit nationaalrechtelijk stelsel. De Dublinverordening regelt namelijk niet hoe lidstaten hun nationale asielprocedures moeten inrichten. Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, waar eiser zich op beroept, regelt enkel en alleen dat Nederland na het verstrijken van de overdrachtstermijn de verantwoordelijke lidstaat is geworden. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening, het besluit om het asielverzoek niet in behandeling te nemen aanmerkt als het besluit op het verzoek om internationale bescherming. De Dublinverordening bepaalt niet dat dit besluit komt te vervallen als Nederland weer verantwoordelijk wordt als eiser niet tijdig is overgedragen. Daar komt bij dat, zoals verweerder terecht naar voren heeft gebracht, het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening lidstaten niet verplicht om de procedure te hervatten in de fase waarin die was gestaakt.
3.2. Verder overweegt de rechtbank in dit verband dat als eiser zou worden gevolgd, de werking van de Dublinverordening en de daarop gebaseerde eerder gevolgde procedure worden gepasseerd.
3.3. Eiser heeft ter zitting zijn beroep op voormelde uitspraken van de rechtbank Roermond toegelicht. Volgens eiser heeft de rechtbank hierin – kort samengevat – geoordeeld dat het overdrachtsbesluit moet worden gezien als een tussenfase, een soort deelbesluit dat zijn werking en rechtsgevolgen verliest omdat de overdracht niet kan plaatsvinden. De omstandigheid dat andere zittingsplaatsen van deze rechtbank, waaronder zittingsplaats Roermond, anders hebben geoordeeld, leidt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel.
3.4. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de verblijfsvergunning asiel met ingang van 4 mei 2022 heeft verleend.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europese Parlement en de Raad van 26 juni 2013
tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is
voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van
een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking).
ECLI:NL:RBDHA:2023:5570.
ECLI:NL:RBDHA:2023:10047.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Vreemdelingenwet 2000.
ECLI:NL:RVS:2023:37, rechtsoverweging 2.1.
Arrest van 17 maart 2016, zaak C-695/15 PPU, ECLI:EU:C :2016:188, rechtsoverweging 64 tot 68.
Zie ter vergelijking het oordeel van 23 december 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, ECLI:NL:RBDHA:2021:16999.
Zie ook het oordeel van de zittingsplaats Groningen van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18771.