ECLI:NL:RBDHA:2023:19753 - Rechtbank Den Haag - 17 december 2023
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2007
(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) geweigerd omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft op 11 april 2023 nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1.1. Eiseres is op 14 oktober 2021 een dienstverband aangegaan als oproepmedewerker (verkoopmedewerkster) bij [bedrijfsnaam] in [vestigingsplaats] van [naam] (werkgeefster) voor de duur van zeven maanden, tot en met 13 mei 2022, nadien stilzwijgend verlengd. Bij brief van 28 juli 2022 aan werkgeefster heeft eiseres haar ontslag ingediend. Op 29 september 2022 heeft eiseres een (te late) aanvraag ingediend om haar een uitkering toe te kennen op grond van de Werkloosheidswet (WW) die als reden einde dienstbetrekking “einde oproepcontract” vermeldt. Bij besluit van 30 september 2022 is eiseres met ingang van 28 juli 2022 een WW-uitkering toegekend, welk besluit even later -bij besluit van 17 oktober 2022 - is ingetrokken omdat eiseres geen formulieren inkomstenopgave over de maanden juli en augustus 2022 had ingediend.
1.2. Op 19 oktober 2022 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering met vermelding van “einde oproepcontract” als reden einde dienstbetrekking. Bij besluit van 14 november 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres een WW-uitkering geweigerd omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden door op 28 juli 2022 ontslag te nemen.
Standpunten
2. In het bestreden besluit heeft het Uwv zijn standpunt als neergelegd in het primaire besluit gehandhaafd. De door eiseres in bezwaar aangevoerde redenen heeft het Uwv onvoldoende geacht om ontslag te nemen omdat aan de voortzetting van de dienstbetrekking niet zodanige bezwaren waren verbonden dat voortzetting redelijkerwijs niet van haar had kunnen worden gevergd. Van een zodanig conflict dat dit niet tijdens de dienstbetrekking had kunnen worden opgelost, was geen sprake. Het Uwv gaat ervan uit dat de voornaamste reden om ontslag te nemen was dat eiseres toe was aan een andere uitdaging.
3. Eiseres betoogt dat het Uwv haar ten onrechte verwijtbaar werkloos heeft geacht. Volgens haar was sprake van een ernstig verstoorde werkrelatie tussen haar en haar werkgeefster. Ziekmeldingen werden door haar werkgeefster niet serieus genomen. Zo stelt eiseres dat zij, op de dag waarop zij per ambulance naar de spoedeisende hulp werd gebracht haar werkgeefster had gebeld, die haar vervolgens zou hebben gevraagd of zij de volgende dag wel weer kon komen werken. Verder stelt eiseres dat zij door haar werkgeefster ten onrechte was beschuldigd van diefstal. Onder deze omstandigheden had van eiseres redelijkerwijs niet kunnen worden gevergd dat zij in dienst zou blijven en de problemen in onderling overleg met werkgeefster zou kunnen oplossen, aldus eiseres. Ter zitting heeft eiseres aanvullend aangevoerd dat zij er gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat haar opnieuw een WW-uitkering zou worden toegekend, zoals het Uwv bij besluit van 30 september 2022 immers ook al had gedaan. Tot slot heeft eiseres ter zitting aanvullend gesteld dat het Uwv op grond van artikel 6 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) was gehouden de WW-uitkering met terugwerkende kracht te hervatten.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel is een werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Als daarvan sprake is wordt de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden of gebleven.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres, ook als de werkgeefster op alle door haar in bezwaar en beroep aangevoerde punten tekort zou zijn geschoten, andere wegen
kunnen (en daarom ook moeten) bewandelen dan die van een vrijwillige ontslagname. Zo had eiseres werkgeefster gedurende het dienstverband – in of buiten rechte – kunnen aanspreken op de door haar gestelde omstandigheden dat pensioenpremies werden ingehouden maar niet afgedragen en dat ziekte-uren en gewerkte uren niet alle waren uitbetaald.
4.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren verbonden waren dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van eiseres gevergd kon worden. Uitgaande van het verhaal van eiseres had zij zich ziek moeten melden, in plaats van ontslag te nemen. Van een situatie waarin eiseres de ontslagname niet in overwegende mate kan worden verweten, is hier dus geen sprake. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden omdat zij ontslag heeft genomen zonder dat hiervoor een acute noodzaak bestond en daarom geen recht heeft op een WW-uitkering.
4.4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 6 van de Beleidsregels door de eerder toegekende WW-uitkering met terugwerkende kracht te hervatten. Nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat eiseres alsnog heeft voldaan aan haar verplichting om de formulieren inkomstenopgave over de maanden juli en augustus 2022 in te dienen (wat voor het Uwv aanleiding was om de toegekende WW-uitkering in te trekken), ziet het bestreden besluit niet op schorsing, opschorting, intrekking of herziening van een WW-uitkering, maar op een blijvende weigering van een hernieuwde aanvraag daarvan wegens verwijtbare werkloosheid. Artikel 6 van de Beleidsregels is hierop niet van toepassing.
4.5. Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van het bestuursorgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2381.
Zie de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.