ECLI:NL:RBDHA:2023:18639 - Rechtbank Den Haag - 29 november 2023
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36103
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 november 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd.
1.1. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is niet meer rechtmatig en moet daarom worden opgeheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat op de dertiende dag na ontvangst van het beroepschrift een aanvang is gemaakt met het in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 voorgeschreven onderzoek ter zitting. Bij aanvang van de behandeling ter zitting bleek dat eiser niet in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig is. De staatssecretaris gaf, na telefonisch overleg met de regievoerder van het detentiecentrum, aan dat eiser in bewaring zit in het detentiecentrum Schiphol in plaats van het detentiecentrum Rotterdam. Vervolgens heeft de rechtbank met partijen afgesproken om de behandeling voort te zetten en eiser op woensdag 29 november te horen. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 dient eiser namelijk uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift, dat is 29 november 2023, te worden gehoord. Het is de rechtbank echter, vanwege het niet beschikbaar zijn van een voor telehoren geschikte zaal, niet gelukt om eiser op woensdag 29 november te horen.
4.1. Bij een beroep, als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, moet de rechtbank een vreemdeling ter zitting horen. De rechtbank heeft ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 tijdig een aanvang gemaakt met het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft hiertoe eiser opgeroepen om in persoon te verschijnen om te worden gehoord. Deze termijn kan niet worden verlengd. Doordat eiser niet binnen de gestelde termijn is gehoord is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000. Wanneer een vreemdeling niet binnen een redelijke termijn gehoord kan worden, dient naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring in beginsel onrechtmatig te worden geacht. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat bij een schending van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 de maatregel van bewaring onrechtmatig is met ingang van de dag volgend op de dag waarop de termijn, als bedoeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, eindigt.
4.2. Gezien hetgeen is geoordeeld in 4.1 en omdat eiser verder geen beroepsgronden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de bewaring eerder onrechtmatig was, leidt het niet horen met ingang van de dag volgend op de dag dat de termijn bedoeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 is verstreken tot onrechtmatigheid van de bewaringsmaatregel. Het beroep is gegrond.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf 30 november 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5.1. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor één dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
5.2. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2023;
-
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
-
veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
ABRvS 11 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4828 en ABRvS 6 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1167.