ECLI:NL:RBAMS:2025:7354 - Rechtbank Amsterdam - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-197160-25
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 19 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[de opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een final and non-appealable judgement of the District Court in Goleniówvan 26 juli 2022 met referentie II K 780/21, upheld with the judgment of the Regional Court in Szczecinvan 29 mei 2023 met referentie IV Ka 1961/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Uit het EAB volgt dat een proces in hoger beroep heeft plaatsgevonden waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom het proces dat tot de beslissing van 29 mei 2023 met referentie IV Ka 1961/22 heeft geleid toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat had die was aangewezen door de rechtbank, dat de advocaat het hoger beroep heeft ingesteld en dat deze advocaat tijdens de procedure in hoger beroep de verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. Uit de verklaring van de opgeëiste persoon bij deze rechtbank op 8 augustus 2025, blijkt dat de opgeëiste persoon de advocaat ook heeft gemachtigd voor de procedure in hoger beroep en dat zij op de hoogte is gehouden door haar advocaat van de beslissing in hoger beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
4 Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
5 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7, OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [de opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Szczecin, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. D.L.S. Ceulen en M.W. Speksnijder, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.C. Hooibrink, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).