Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:7257 - Rechtbank Amsterdam - 26 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:725726 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummers: AMS 24/6950, 24/6952, 24/6955, 24/6956, 24/6958, 24/6959, 24/6961, 24/6962 en 24/6963

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Vlasman),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: A. Chakar).

Inleiding

  1. De heffingsambtenaar heeft negen naheffingsaanslagen (naheffingen) aan eiseres opgelegd omdat is vastgesteld dat de auto van eiseres met kenteken [kenteken] (de auto) in de periode van 23 augustus 2024 tot en met 1 september 2024 ter hoogte van de [adres] geparkeerd stond, zonder te beschikken over een geldige parkeervergunning en zonder dat parkeerbelasting was voldaan.

1.1. Het gaat om de volgende naheffingen:

1.2. Naar aanleiding van de door eiseres ingediende bezwaren heeft de heffingsambtenaar met de uitspraken op bezwaar van 8 en 10 oktober 2024 de naheffingen met nummers 114452087, 114463486, 114465540 en 114467564 vernietigd. De overige naheffingen heeft de heffingsambtenaar in stand gelaten.

1.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar, ook tegen de uitspraken op bezwaar waarin de heffingsambtenaar de naheffingen heeft vernietigd.

1.4. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar vermeld dat de naheffingen met nummers 114454127 en 114456192 worden vernietigd.

1.5. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres op 15 september 2025 gevoegd op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van de heffingsambtenaar, [naam] en de gemachtigde van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

De ontvankelijkheid van de beroepen 2. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of de beroepen tegen de vernietigde naheffingen ontvankelijk zijn.

2.1. Eiseres heeft onder meer beroep ingesteld tegen de naheffingen met nummers 114452087, 114463486, 114465540 en 114467564. Deze naheffingen zijn door de heffingsambtenaar vernietigd naar aanleiding van de door eiseres gemaakte bezwaren. Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen de naheffingen met nummers 114454127 en 114456192. De heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase ook deze naheffingen vernietigd.

2.2. Eiseres heeft ter zitting meegedeeld de beroepen in alle zaken te handhaven. Volgens eiseres gaat het bij de vernietigde naheffingen om beslissingen die uit coulance zijn genomen en hadden de naheffingen op inhoudelijke gronden vernietigd moeten worden. Eiseres stelt dat zij hierbij een procesbelang heeft, omdat de gemeente per kenteken bijhoudt of al eerder naheffingen uit coulance zijn vernietigd. Eiseres wil niet dat zij in een mogelijk toekomstig geval tegengeworpen zal krijgen dat al eerder beslissingen uit coulance zijn vernietigd en dat zij niet opnieuw daarvoor in aanmerking komt.

2.3. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Volgens vaste rechtspraak is de bestuursrechter alleen gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft (procesbelang).[1] Het alleen hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Bij gebrek aan procesbelang moet de rechtbank overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.[2]

2.4. Eiseres voert uitsluitend een principieel belang aan over de motivering van de vernietiging van de naheffingen. Eiseres wil ook in de toekomst in aanmerking kunnen komen voor toepassing van coulance. Eiseres kan echter geen procesbelang ontlenen aan toekomstige en onzekere situaties waarover het bestuursorgaan mogelijk zal beslissen. Dit is immers geen reëel en actueel belang. Daarbij geldt bovendien dat het toepassen van coulance een bevoegdheid van het bestuursorgaan betreft, waaraan de belanghebbende geen rechten kan ontlenen. De rechtbank treedt niet in de toepassing van coulance door een bestuursorgaan.

2.5. De rechtbank zal het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang in de naheffingen met nummers 114452087, 114463486, 114465540, 114467564, 114454127 en 114456192. Dit betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel zal geven in deze zaken.

2.6. Het voorgaande betekent dat eiseres uitsluitend ontvankelijk is in de beroepen tegen de naheffingen met nummers 114448669, 114449834 en 114453025. De rechtbank bespreekt daarom hierna de beroepsgronden uitsluitend ten aanzien van deze naheffingen.

Objectieve belasting 3. De rechtbank stelt voorop dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Dit is slechts anders in gevallen van overmacht. Van overmacht is in deze zaken echter geen sprake en dit wordt namens eiseres ook niet betoogd.

Naheffingen opgelegd aan juiste partij?

3.1. Eiseres voert aan dat de naheffingen ten onrechte aan haar zijn opgelegd. Volgens eiseres is voor de gemeente duidelijk dat [naam] de vaste gebruiker en daarmee ook de vaste parkeerder is van de auto. De naheffingen hadden daarom aan [naam] moeten worden opgelegd. Eiseres wijst in dit verband op artikel 3, lid 1, van de Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2024, waaruit volgt dat de parkeerbelasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

3.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 225, lid 1, onder a, lid 3 en lid 5, van de Gemeentewet volgt dat bij ‘straatparkeren’ de belasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. Zolang niet is betaald voor het ‘straatparkeren’ wordt degene die de belasting voldoet dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen (de kentekenhouder) aangemerkt als degene die heeft geparkeerd. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 3, lid 2, onder a, van de Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2024. Aangezien eiseres als kentekenhouder – onbetwist – de partij is die de belasting voor de auto voldoet, heeft de heffingsambtenaar de naheffingen aan eiseres mogen opleggen.

Belastingplicht al voldaan?

3.3. Volgens eiseres heeft zij de belastingplicht al voldaan. Eiseres beschikt over een parkeervergunning. In verband met onderhoud aan de auto had zij tijdelijk de beschikking over een leenauto. Zij heeft dit kenteken ook aangemeld in het parkeersysteem. Nadat eiseres de eigen auto weer in gebruik nam, is eiseres vergeten dit kenteken opnieuw aan te melden, zodat de parkeervergunning van eiseres nog steeds was gekoppeld aan het kenteken van de leenauto. Eiseres stelt dat deze vergissing er niet toe heeft geleid dat geen parkeerbelasting is voldaan. Zij heeft al aan de belastingplicht voldaan, omdat zij beschikt over een geldige en betaalde parkeervergunning voor de auto. Naheffing moet daarom achterwege blijven. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 5 november 2015.[3]

3.4. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Volgens vaste rechtspraak is alleen sprake van parkeren met een geldige parkeervergunning als is voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de parkeervergunning. [4] Is aan een van de voorwaarden van de parkeervergunning niet voldaan, dan wordt dat gelijkgesteld aan parkeren zonder parkeervergunning en moet op fiscale parkeerplaatsen voor het parkeren parkeerbelasting worden betaald. De uitspraak van het gerechtshof Amsterdam waar eiseres naar verwijst heeft geen betrekking op ‘vergunningparkeren’[5], maar op ‘straatparkeren’[6]. Omdat de voorwaarden van deze vormen van parkeren verschillen, is deze uitspraak daarom in de beoordeling van de onderhavige zaken niet relevant.

3.5. Eiseres heeft het kenteken van de eigen auto door een vergissing niet aangemeld op de vergunning. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het gebruik van de parkeervergunning. Deze vergissing komt voor rekening en risico van eiseres. Eiseres had het juiste kenteken moeten aanmelden op de parkeervergunning, dan wel in plaats daarvan de a-belasting moeten voldoen door het kopen van een parkeerkaartje (straatparkeren).

Naheffingen gelijk aan een boete?

3.6. Volgens eiseres hebben de naheffingen een punitief karakter en komt naheffing neer op het opleggen van boetes. Dat is onterecht omdat sprake is van een vergissing. Eiseres wijst ter onderbouwing van dit standpunt op de hoogte van de naheffingen en de omstandigheid dat de belastingdienst naheffingen parkeerbelasting voor zakelijke gebruikers niet aftrekbaar voor winstbelasting acht. Daarmee wordt een naheffing volgens eiseres gelijk behandeld als een boete.

3.7. De rechtbank verwerpt ook dit standpunt van eiseres. Anders dan eiseres stelt, kan een naheffing niet worden gelijkgesteld met een boete.[7] Het gaat bij een naheffing om het nabetalen van verschuldigde belasting en de kosten voor het opleggen van de aanslag. [8] Het gaat dus niet om het beboeten van een strafbare handeling en valt daarmee ook niet gelijk te stellen. Hoe de belastingdienst omgaat met naheffingen is bij deze beoordeling niet relevant.

Naheffing disproportioneel?

3.8. Eiseres stelt dat de naheffingen disproportioneel zijn, omdat sprake is van één vergissing. Eiseres heeft niet de mogelijkheid gehad om de vergissing tijdig te herstellen, omdat de naheffingen kort na elkaar zijn opgelegd en eiseres pas op een later moment hebben bereikt. Het is daarom onterecht om meerdere naheffingen op te leggen. Volgens eiseres is sprake van schending van het ‘ne bis in idem-beginsel’.

3.9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De naheffingen zijn opgelegd voor het parkeren op verschillende data (respectievelijk 23, 24 en 25 augustus 2024). Daarmee is sprake van afzonderlijke gevallen van parkeren zonder te beschikken over een geldige parkeervergunning. De heffingsambtenaar mocht daarom meerdere naheffingen opleggen. Van schending van het ‘ne bis in idem-beginsel’ kan verder geen sprake zijn omdat dit beginsel niet van toepassing is bij naheffing van parkeerbelasting. Zoals hiervoor in 3.7 is toegelicht vormt naheffing immers geen boete of bestraffing.[9]

Overige standpunten eiseres

3.10. Eiseres heeft in het beroepschrift en ter zitting nog aangegeven het op diverse punten oneens te zijn met de wijze waarop de gemeente Amsterdam parkeerbelasting heft en overtreding van de parkeervoorschriften handhaaft. Eiseres stelt daarnaast dat de wanbetalersregeling in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, de redelijkheid en billijkheid, het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

3.11. De rechtbank ziet geen aanleiding deze punten inhoudelijk te bespreken. Deze hebben immers betrekking op het parkeerbeleid en niet op de concrete naheffingen, zodat dit niet relevant is voor de door de rechtbank te nemen beslissing. Ten aanzien van het door eiseres opgeworpen punt over de wanbetalersregeling, geldt dat deze regeling ziet op het aanbrengen van een wielklem ter zekerheid van de betaling. Omdat in de onderhavige zaken geen wielklem is toegepast, is de wanbetalersregeling in deze zaak niet aan de orde. Ook dit punt behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen in de zaken met nummers AMS 24/6955, 24/6958, 24/6959, 24/6961, 24/6962, 24/6963 zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt deze zaken niet inhoudelijk.

4.1. De beroepen in de zaken met nummers AMS 24/6950, 24/6952, 24/6956 zijn ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

4.2. Voor alle beroepen tezamen is eenmaal het griffierecht ter hoogte van € 371,- van eiseres geheven. Dit bedrag is door eiseres betaald. Omdat de naheffingen in de zaken met nummers AMS 24/6958 en 24/6959 naar aanleiding van de door eiseres ingestelde beroepen zijn vernietigd, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres vergoeden.

4.3. Eiseres krijgt vanwege de vernietiging van de naheffingen in de zaken met nummers AMS 24/6958 en 24/6959 ook een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De rechtbank merkt deze zaken in het kader van de proceskostenvergoeding aan als samenhangend als bedoeld in artikel 3 van de Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze kosten van rechtsbijstand zijn met toepassing van het Bpb vastgesteld op een bedrag van € 907,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak) en een factor 1,0 voor twee samenhangende zaken). Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de beroepen in de zaken met nummers AMS 24/6955, 24/6958, 24/6959, 24/6961, 24/6962, 24/6963 niet-ontvankelijk;

  • verklaart de beroepen in de zaken met nummers AMS 24/6950, 24/6952, 24/6956 ongegrond;

  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;

  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Bijleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van 't Hoff, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518.

Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655.

Uitspraak gepubliceerd onder: ECLI:NL:GHAMS:2015:4471.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.

Zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, Gemeentewet.

Zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder b, Gemeentewet.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 24 oktober 2024, ECLI:NL HR:2024:1535.

Dit volgt uit artikel 234 van de Gemeentewet.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1039.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518.

Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655.

Uitspraak gepubliceerd onder: ECLI:NL:GHAMS:2015:4471.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.

Zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, Gemeentewet.

Zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder b, Gemeentewet.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 24 oktober 2024, ECLI:NL HR:2024:1535.

Dit volgt uit artikel 234 van de Gemeentewet.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1039.