Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:3704 - Rechtbank Amsterdam - 25 februari 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:370425 februari 2025

Uitspraak inhoud

vonnis

Team Familie & Jeugd

Parketnummer: 13/160225-24 Parketnummer vordering tul: 13/153280-22

Datum uitspraak: 25 februari 2025

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007, wonende op het adres [adres] .

1 Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.

Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

Daarnaast is kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij de heer [slachtoffer] en zijn raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort naar voren is gebracht.

2 Tenlastelegging

2.1. Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

  1. afpersing in vereniging van een geldbedrag van € 10.500 euro en/of een Breitling horloge toebehorend aan [slachtoffer] op 31 maart 2024 te [plaats ] ;

  2. het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en/of een patro(o)n(en) van categorie III op 16 mei 2024 te Amsterdam .

2.2. De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3 Vrijspraak feit 1

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder feit 1 tenlastegelegde. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van de afpersing van aangever [slachtoffer] , zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

4 Bewijsoverweging feit 2

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde bezit van een vuurwapen en munitie van categorie III zoals bedoeld in de Wet Wapens en Munitie.

Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat de doorzoeking van het huis van verdachte, waarbij het vuurwapen en de munitie zijn aangetroffen, onrechtmatig is geweest. Er was te weinig informatie voor het voor de doorzoeking vereiste redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van betrokkenheid bij een straatroof. Daarmee was de doorzoeking onrechtmatig. Het onrechtmatig doorzoeken levert een vormfout op in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Het voorschrift dat slechts bij een redelijke verdenking mag worden binnengetreden ter doorzoeking is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat in dit geval in aanzienlijke mate is geschonden, vooral nu de plaats van binnentreden en doorzoeken een woning betrof. Daardoor is het huisrecht van verdachte en het recht op eerbiediging van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM in het geding. Het nadeel dat verdachte door deze vormfout heeft ondervonden is gelegen in de schending van zijn ongestoord woongenot en privacy. De bewijsmiddelen die als gevolg van de doorzoeking tot stand zijn gekomen dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Zonder deze bewijsmiddelen kan van een bewezenverklaring geen sprake zijn en moet verdachte worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde voorhanden hebben van een wapen van categorie III met bijbehorende munitie. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op de slaapkamer van verdachte een vuurwapen en munitie zijn aangetroffen en verdachte heeft dat ook bekend. Uit het technische verslag blijkt dat het gaat om een wapen van categorie III en munitie van categorie III. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig zou zijn verricht en overweegt daartoe als volgt.

Uit het proces-verbaal van de politie van 16 mei 2024 van de doorzoeking volgt dat de doorzoeking ter inbeslagneming heeft plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. De rechtbank concludeert op grond van de aanwezige informatie in het dossier dat de doorzoeking door de rechter-commissaris was gebaseerd op een verdenking van het in vereniging plegen van diefstal met geweld/afpersing. Deze informatie bestond, naast de aangifte, uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en het feit dat deze verklaring steun vond in verschillende bevindingen. Zo woonde verdachte op het opgegeven adres en voldeed hij deels aan het opgegeven signalement, was het opgegeven telefoonnummer bij verdachte in gebruik en was zijn gebruikersnaam op Snapchat inderdaad ‘ [alias] ’.

Naar het oordeel van de rechtbank bestond er op grond van de aanwezige informatie een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de verdachte. De rechtbank concludeert dat de doorzoeking van de woning van verdachte daarom rechtmatig is geweest en acht hetgeen bij deze doorzoeking is aangetroffen bruikbaar voor het bewijs.

5 De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

op 16 mei 2024 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Glock, kaliber 9mmx19 en munitie van categorie III, te weten 14 patronen, merk Fiocchi, kaliber 9mmx19 voorhanden heeft gehad.

6 Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7 Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8 Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

9 Motivering van de straf

9.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie.

9.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om rekening te houden met de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de tijd waarin verdachte zich heeft gehouden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een avondklok. De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 zou komen, verzocht om een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het aantal dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven niet mee te zullen werken aan behandeling of begeleiding. Verdachte is bereid een straf te ondergaan, de door de officier van justitie gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf daaronder begrepen.

9.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Amsterdamse oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Deze wijken af van de Landelijke Oriëntatiepunten omdat de laatste jaren veel vuurwapengeweld plaatsvindt in Amsterdam . Deze afwijkende oriëntatiepunten dienen als signaal aan de samenleving dat vuurwapenbezit niet wordt getolereerd en in voorkomende gevallen zwaar wordt bestraft.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het ongecontroleerde bezit van wapens. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en leidt ook tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 29 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor bezit van een verboden wapen is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.

De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de rapportages die over verdachte zijn opgesteld en van de toelichtingen daarop op de zitting. Daaruit blijkt, samengevat en relevant voor de strafbepaling, het volgende.

In het rapport opgesteld op 2 augustus 2024 door drs. [persoon 3] , registerpsycholoog NIP en GZ-psycholoog, onthoudt deze psycholoog zich van advies over het wel of niet inzetten van een klinische observatie en zijn verschillende vragen onbeantwoord gebleven omdat de psycholoog verdachte niet heeft gezien of gesproken. Verdachte heeft zich niet bereid getoond medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de rapportage.

De Raad heeft in zijn rapport van 5 februari 2025 geadviseerd om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school of stage zal gaan en zal meewerken aan het vinden van positieve dagbesteding. De Raad vreest dat verdachte er een dubbelleven op nahoudt, wat hem ook in staat heeft gesteld om over een vuurwapen te beschikken. Verdachte heeft geen dagbesteding buiten het sporten. Hij weigert alle medewerking aan behandeling en diagnostisering. Gezien het gebrek aan pedagogische mogelijkheden bij verdachte en het feit dat verdachte bijna 18 jaar is, is de Raad van mening dat een kader bij Reclassering Nederland passender is dan bij JBRA. Ter terechtzitting heeft de Raad aangegeven te twijfelen over de haalbaarheid van de voorwaarden, gezien de houding van verdachte ten aanzien van begeleiding of behandeling. Toch vindt de Raad een reclasseringskader wel nodig. Het opleggen van bijzondere voorwaarden geeft de mogelijkheid van controle op dagbesteding, wat de Raad van groot belang vindt.

JBRA heeft in haar rapport van 6 februari 2025 aangegeven dat er zorgen bestaan rondom de ontwikkeling van verdachte. Hij lijkt niet bereid te zijn te stoppen met het plegen van strafbare feiten, en maakt een zelfbepalende indruk. Ondanks dat er voldoende punten zijn om verdachte te begeleiden, heeft JBRA er geen vertrouwen in dat verdachte daaraan zou meewerken. JBRA acht, in het geval de rechtbank reclasseringstoezicht oplegt, toezicht door Reclassering Nederland beter passend daar er niet tot nauwelijks sprake is van pedagogische beïnvloeding.

Jeugddetentie

Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit oordeelt de rechtbank dat een vrijheidsbenemende straf van 101 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Gelet op de adviezen van de deskundigen acht de rechtbank een voorwaardelijk kader niet opportuun, nu verdachte zich niet bereid heeft getoond enige medewerking te verlenen aan toezicht of begeleiding. In afwijking van de eis van de officier van justitie zal de rechtbank niet ook nog een werkstraf opleggen. Gelet op de Amsterdamse oriëntatiepunten voor wapenbezit en gelet op de eerdere veroordeling van verdachte hiervoor, is de rechtbank van oordeel dat de jeugddetentie van voornoemde duur volstaat.

10 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-153280-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 14 maart 2023 van de kinderrechter te Amsterdam , waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Ontvankelijkheid De vordering van de officier van justitie is ter terechtzitting betekend aan verdachte, zoals bedoeld in artikel 6:6:3, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft zich ten aanzien van de betekening op het standpunt gesteld dat de betekening onnodig laat, pas op de zitting, heeft plaatsgevonden en dat dit niet passend is in het jeugdstrafrecht. Een volwassen verdachte zou zich zo kunnen hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging. Om die reden verzoekt de raadsman de vordering tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank overweegt dat verdachte voorafgaand aan de zitting al op de hoogte is gesteld van het voornemen van de officier van justitie om de vordering te stellen. Ondanks dat het aanbeveling verdient de verdachte eerder de vordering tot tenuitvoerlegging te doen toekomen, verzet de wet zich niet tegen een dergelijke werkwijze zodat het daartegen gerichte verweer wordt verworpen.

Verder heeft de raadsman bepleit de vordering af te wijzen, gelet op de bepleitte vrijspraken, dan wel af te wijzen omdat de tenuitvoerlegging niet opportuun is, mede gelet op de strikte tijden van de avondklok voor de duur van drie maanden en de tijd doorgebracht in detentie.

Het is de rechtbank gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Verdachte heeft een kans gehad toen hij onder meer voor wapenbezit veroordeeld werd tot voorwaardelijke werkstraf. In zijn proeftijd heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan wapenbezit. De rechtbank ziet daarin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten en gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging.

11 Beslag

Onder verdachte zijn volgens de beslaglijst van 11 december 2024 de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:

  1. 875.- EUR (G6502268)2. 235,- EUR (G6502274)3. 150,- EUR (G6502280)4. 1 STK Patroonhouder (glock) (G4666715)5. 1 DV Patroon (G6502245)6. 1 STK Pistool (glock) (G6502225)7. 1 STK Verdovende Middelen (2gr. hashish) (G6502258)8. 1 STK Mes (G6502250)

11.1 Onttrekking aan het verkeer

Nu met betrekking tot de onder 4, 5, 6, 7 en 8 inbeslaggenomen voorwerpen het bewezen geachte is begaan of zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer:

11.2 Teruggave aan verdachte

De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de onder 1, 2 en 3 inbeslaggenomen geldbedragen, omdat geen strafvorderlijk belang als bedoeld in artikel 94 Sv zich daartegen nog verzet.

12 Benadeelde partij

**[slachtoffer] ,**bijgestaan door mr. R.A.H. van Huijgevoort, heeft zich gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 10.500,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.

13 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 77a, 77g, en 77i van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

14 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van101 dagen.

Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:

  • 1 STK Patroonhouder (glock) (G4666715)- 1 DV Patroon (G6502245)- 1 STK Pistool (glock) (G6502225)- 1 STK Verdovende Middelen (2gr. hashish) (G6502258)- 1 STK Mes (G6502250)

Gelast de teruggave aan [verdachte] van:

  • 875.- EUR (G6502268)- 235,- EUR (G6502274)- 150,- EUR (G6502280)

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 maart 2023 (parketnummer: 13-153280-22) opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. E.M. Devis en K.M van Hassel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort en T. Bongenaar, griffiers,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2025.

[...]