ECLI:NL:RBAMS:2024:6015 - Rechtbank Amsterdam - 30 september 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-007225-24
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[verdachte] geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almelo,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De zitting van 22 februari 2024 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 22 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De tussenuitspraak van 7 maart 2024
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De zitting van 26 maart 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 maart 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede.
Tussenuitspraak van 5 april 2024
Raadkamer van 3 mei 2024 Tijdens de raadkamerzitting op 3 mei 2024 is de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en is de gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 22 mei 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda. De beslistermijn is op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamer van 29 mei 2024 Tijdens de raadkamerzitting op 29 mei 2024 is de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en is de gevangenhouding eveneens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak van 5 juni 2024
De zitting van 24 juli 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 24 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede.
De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en de gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De tussenuitspraak van 7 augustus 2024
Raadkamer van 6 september 2024 De rechtbank heeft tijdens de raadkamerzitting van 6 september 2024 het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon afgewezen.
De zitting van 17 september 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 17 september 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede.
Bij bevel van 30 september 2024 heeft de rechtbank de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven.
2 Het toepasselijke recht
Per 1 oktober 2024, tevens de datum van deze uitspraak, is de Overleveringswet gewijzigd. De wetswijzigingen hebben onmiddellijke werking.
3 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
4 Tussenuitspraak 7 maart 2024
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 7 maart 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten en het aanhoudingsverzoek van de raadsman al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
5 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 7 maart 2024, haar overwegingen onder punt 4 van de tussenuitspraak van 5 april 2024 en haar overwegingen onder punt 4 van de tussenuitspraak van 5 juni 2024. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 5 juni 2024 een algemeen gevaar aangenomen van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regimein Polen terechtkomen. De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bij brief van 17 juli 2024 heeft the Circuit Prosecutor’s office in Poznan, First Department of Investigation aanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in remand prisons in Polen, toegespitst op de opgeëiste persoon, en daarbij de door de rechtbank bij uitspraak van 5 juni 2024 gestelde vragen 1 tot en met 5 beantwoord.
De rechtbank heeft vervolgens bij tussenuitspraak van 7 augustus 2024 vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat, nu het al eerder vastgestelde algemene gevaar met de aanvullende informatie die op 17 juli 2024 is verstrekt, niet is weggenomen. De rechtbank heeft op grond van artikel 11, tweede lid, OLW de beslissing over de overlevering aangehouden omdat er een mogelijkheid bestond dat bij wijzigingen van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kon worden uitgesloten. De rechtbank heeft die redelijke termijn bepaald op maximaal 60 dagen. Voor de uitspraak van 7 augustus 2024 geldt dat de overweging onder punt 4 als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij brief van 27 augustus 2024 van the Circuit Prosecutor’s Office in Poznan, First Department of Investigation is vervolgens onder meer de volgende nieuwe informatie verstrekt:
(…) Once the suspect, Mr. [verdachte] , is placed at the Detention Facility in Poznan, he shall be given the opportunity to participate in classes held by the administration of the detention unit and to use the sports equipment available to the detainees at the day-care centers within each ward. (…) Day-care center classes are held once a week. Their frequency, however, may change according to a growing number of participants and at the present moment such classes are held twice a week on average. This means that Mr. [verdachte] , will have a chance to spend, on average, three hours a week participating in such classes. (…) if it happens that Mr. [verdachte] conduct and respect for the organizational regulations at the detention center are flawless, he may be rewarded with, among other things, additional or longer walks, permission to participate more often in physical education and sports classes or permission for more frequent visitation.
What is more, Mr. [verdachte] shall have an opportunity to participate in other activities held outside his cell, such as: visitations, access to a prepaid telephone set, meetings with a counselor and psychologist, medical assistance, religious services – all of these depending on his choice.
As there are so many optional classes and activities [verdachte] may choose to participate in, at the present moment we are simply unable to specifically determine which ones he will choose and how much time he will spend on any such activities. (…) The dictionary of the Polish language defines the term "immediately" as "an action to be taken as soon as possible.” A provisionally detained individual may also be granted the right to visitation through a ruling which is to be issued by the authority at whose disposal the detainee remains. Detainees have the right to at least one visitation a month by their next of kin (…) The Executive Penal Code does not provide for the limit of the visitations. Any individual being a next of kin to the provisionally detained may be granted the right to visitation upon their request. (…) As per art. 115 s. 11 of the Polish Penal Code, a next of kin is a spouse, an ascendant, a descendant, a brother or a sister, a relative in the same line or degree by marriage, an individual in an adopted relation or their spouse as well as a domestic partner. (…)
Standpunt van de verdediging
De rechtbank heeft eerder terecht vastgesteld dat 3 m2 persoonlijke leefruimte op cel het absolute minimum is. Meer wordt hier niet gegarandeerd. Nu op basis van de aanvullende informatie nog steeds onvoldoende duidelijk is hoeveel tijd daarnaast buiten de cel kan worden verbleven, en evenmin duidelijk is dat de opgeëiste persoon op regelmatige basis contact met de buitenwereld zal kunnen onderhouden en op welke wijze en binnen welke termijn hij dat kan bewerkstelligen, kan het concrete gevaar niet worden weggenomen. Een verandering van dit concrete gevaar valt niet op korte termijn te verwachten. Daarnaast is er geen onvoorwaardelijke en specifiek voor de opgeëiste persoon afgegeven garantie van de Poolse autoriteiten die het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon wegneemt. Op grond van het voorgaande dient de overlevering te worden geweigerd vanwege een individueel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Standpunt van de officier van justitie
Artikel 11 OLW vormt geen belemmering voor de overlevering van de opgeëiste persoon. Daartoe is het volgende van belang. Met het uitgangspunt van minimaal 3m2 leefruimte moet worden beoordeeld of er sprake is van slechte materiële detentieomstandigheden. Uit de aanvullende informatie van 17 juli 2024 kan worden opgemaakt dat een gedetineerde een gemeubileerde cel krijgt, met ventilatie met frisse lucht, een verwarmingssysteem, een geschikt lichtsysteem en een raam voor daglicht. Daarnaast heeft de gedetineerde minimaal 1 uur per dag toegang tot een binnenplaats. Uit de aanvullende informatie van 27 augustus 2024 kan worden opgemaakt dat een gedetineerde gemiddeld 3 uur per week cursussen buiten de cel kan bijwonen. Bij goed gedrag kan dat worden uitgebreid, net als de toegang tot de luchtplaats. Ook zijn er met het gebruik van sportfaciliteiten, bezoeken en religieuze bijeenkomsten nog mogelijkheden om buiten de cel te verblijven. Uit de aanvullende informatie van 27 augustus 2024 blijkt daarnaast nog steeds dat een gedetineerde in de remand prisonstoestemming moet krijgen om te kunnen telefoneren of om bezoek te kunnen ontvangen. In de Government response op het CPT-rapport wordt een termijn van 2 weken genoemd waarbinnen toestemming wordt verleend en in het CPT-rapport staat vermeld dat het enkel gaat over de “newly-arrived” voorlopig gehechten, gedurende de eerste maand van hun verblijf in deremand prisons. In het CPT-rapport staat daarnaast vermeld dat er wetswijzigingen zijn geweest waardoor het voor zowel bezoek als voor telefoongesprekken mogelijk is om een generieke toestemming te geven waarna meerdere bezoeken of gesprekken kunnen worden gevoerd. Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien zijn er geen aanwijzingen dat de opgeëiste persoon zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als hij nu wordt overgeleverd aan Polen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sinds 7 augustus 2024 sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest alsnog is uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de nieuwe informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt en dat er dus geen sprake is van dergelijke gewijzigde omstandigheden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In de tussenuitspraken is tot uitdrukking gebracht dat het kernpunt voor het aannemen van een gevaar van mensenrechtenschending steeds is geweest het aantal uren dat een voorlopige gehechte doorbrengt in zijn cel, namelijk 23 uur per dag. Dit terwijl een gedetineerde slechts 3 m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair op cel heeft. Meer werd immers niet gegarandeerd. De reactie van de Poolse autoriteiten op het CPT-rapport baarde in dit verband zorgen en heeft daarbij meegewogen. Die reactie (p. 32) hield in: “Being outside of the living cell, participating in activities and organized recreation are important factors in the prevention of the negative effects of isolation in a prison. It must be emphasized, however, that pretrial detention, due to its purpose, involves the necessity of rigorous isolation, the hardship of which is difficult to eliminate.”
Voor wat betreft de persoonlijke ruimte geldt het volgende. Ook met inachtneming van de nieuwe informatie van 27 augustus 2024 blijft staan dat een voorlopig gehechte tenminste 3 m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair heeft. Dat betekent dat nog steeds slechts de absolute ondergrens van 3 m2 persoonlijke ruimte wordt gegarandeerd.
Voor wat betreft het aantal uur per dag buiten de cel geldt het volgende. In de aanvullende informatie van 27 augustus 2024 is herhaald dat de opgeëiste persoon elke dag één uur op de binnenplaats mag wandelen. Nieuw is de informatie dat de opgeëiste persoon op dit moment in de remand prison in Poznan per week aan twee classes van anderhalf uur kan deelnemen, wat neerkomt op drie uur per week. Daarbij wordt wel aangetekend dat de frequentie van de classes kan veranderen als gevolg van een toenemend aantal deelnemers. De rechtbank concludeert op basis van deze informatie dat er geen garantie is dat de opgeëiste persoon drie uur per week classes kan volgen.
Dit betekent dat in het gunstigste geval, namelijk als een voorlopig gehechte aan 3 uur classes per week deelneemt, hij in feite nog steeds bijna 23 uur per dag op zijn cel doorbrengt. De rechtbank beoordeelt het aantal uren dat een gedetineerde dagelijks buiten de cel kan doorbrengen hiermee als onvoldoende.
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon met goed gedrag zogenoemde rewardskan verdienen, bestaande uit onder andere langere tijd mogen wandelen en deelname aan meer classes, maakt het voorgaande niet anders. Dit is immers een toekomstige onzekere situatie waarover geen garanties zijn gegeven, nog daargelaten dat ook met betrekking tot deze rewards geen concrete aantallen uren buiten de cel worden vermeld. Verder maakt ook het feit dat ten behoeve van een gedetineerde sportfaciliteiten beschikbaar zijn een en ander niet anders. Onduidelijk is immers of voor het gebruik van sportfaciliteiten aanvullend, dus naast het dagelijkse uur wandelen op de binnenplaats of deelname aan classes, tijd buiten de cel mag worden doorgebracht en hoeveel tijd dit dan is. De informatie hierover is onvoldoende concreet. Hetzelfde geldt voor het ontvangen van bezoek of het plegen van telefoontjes buiten de cel, de deelname aan religieuze bijeenkomsten en de mogelijkheid van psychologische of medische hulp. Daar komt bij dat niet elke gedetineerde de wens zal hebben om religieuze bijeenkomsten bij te wonen of medische of psychologische hulp te krijgen. Ook dit geeft daarom onvoldoende garantie dat voldoende uren buiten de cel kunnen worden doorgebracht.
Wel is er meer concrete informatie verstrekt over de mogelijkheid van contact met de buitenwereld. Zo is de vraag wie onder closest one
De officier van justitie wijst erop dat het CPT stelt dat het hier enkel gaat over de “newly-arrived” voorlopig gehechten, gedurende de eerste maand van hun verblijf in de remand prisons. Onder verwijzing naar pagina 28 van het CPT-rapport wijst zij er ook op dat de beslissing meestal binnen twee weken wordt gegeven en voorts dat uit de reactie van de Poolse regering op het rapport (p. 35) volgt dat er wetswijzigingen zijn geweest waardoor het voor zowel bezoek als voor telefoongesprekken mogelijk is om een generieke toestemming te geven waarna meerdere bezoeken of gesprekken kunnen worden gevoerd. De rechtbank stelt echter vast dat een en ander in de aanvullende informatie die de Poolse autoriteiten hebben verstrekt niet wordt genoemd. In hoeverre de door de officier van justitie benoemde beslistermijn en mogelijkheid van generieke toestemming dus voor de opgeëiste persoon opgaan is voor de rechtbank niet duidelijk geworden.
Hoewel het kernpunt is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd in combinatie met het aantal uren dat een voorlopig gehechte doorbrengt op zijn cel, is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten.
In de tussenuitspraak van 7 augustus 2024 heeft de rechtbank de redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW vastgesteld op maximaal 60 dagen. Deze termijn verstrijkt op
5 oktober 2024. Aangezien de conclusie van de rechtbank thans is dat geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden en de rechtbank ook niet verwacht dat dit voor 5 oktober 2024 anders zal komen te liggen, zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB.
De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd.
6 Slotsom
Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en niet wordt verwacht dat dit voor 5 oktober 2024 zal wijzigen, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.
7 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.
8 Beslissing
VERKLAART de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter, mrs. J.B. Oreel en A.R. Vlierhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1250.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
ECLI:NL:RBAMS:2024:4912.
In de aanvullende informatie van 27 augustus 2024 wordt in plaats van over closest onegesproken over next of kin.
Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.