ECLI:NL:RBAMS:2024:174 - Rechtbank Amsterdam - 1 januari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4754
de besloten vennootschap Fastned B.V. ( Fastned ), uit Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink),
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, (de minister) , verweerder
(gemachtigde: mr. K.E. Haan en mr. M.D. van Gils).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: BP Europe SE- BP Nederland, ( BP ) uit Rotterdam.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Fastned tegen de aan BP verleende vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) op verzorgingsplaats [naam] .
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Fastned en de gemachtigden van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
1. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan toekomen, zal zij eerst de vraag moeten beantwoorden of Fastned ontvankelijk is in haar beroep.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Fastned niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Op 25 februari 2022 heeft BP verzocht om een wijziging van haar bestaande Wbr-vergunning voor een basisvoorziening tankstation ten behoeve van de realisatie en exploitatie van een aanvullende voorziening in de vorm van een energielaadpunt op verzorgingsplaats [naam] . Op deze verzorgingsplaats is ook een laadvoorziening van Fastned gerealiseerd en in gebruik genomen.
4. De minister heeft de beslissing op dit verzoek voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de zogenoemde uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
5. De ontwerpvergunning is op 17 juni 2022 in de Staatscourant ter inzage gelegd. Vanaf 20 juni 2022 tot en met 1 augustus 2022 bestond de mogelijkheid daartegen zienswijzen in te dienen. De minister heeft geen zienswijzen ontvangen op de ontwerpvergunning. De minister heeft met een besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) de vergunning verleend.
6. Artikel 6:13 van de Awb bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingediend door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
7. Vaststaat dat Fastned geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat Fastned redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in een uitspraak van 14 april 2021 uit het zogeheten ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie afgeleid dat artikel 6:13 van de Awb voor belanghebbenden bij “Aarhus-besluiten” niet in overeenstemming is met het Aarhus-verdrag. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, artikel 6:13 van de Awb niet aan belanghebbenden mag worden tegengeworpen.
9. De Afdeling heeft vervolgens in een uitspraak van 13 juli 2022
10. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb aan Fastned kan worden tegengeworpen, omdat Fastned redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht. Fastned kan dan ook geen beroep bij de bestuursrechter instellen tegen het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Fastned krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. A.M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:RVS:2021:786.
ECLI:NL:RVS:2022:1981.