ECLI:NL:RBAMS:2022:2547 - Rechtbank Amsterdam - 12 mei 2022
Uitspraak
Uitspraak inhoud
VONNIS
Parketnummer: 13-241589-21
Datum uitspraak: 12 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in de ‘ [naam] ’ te [plaats] .
1 Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 maart 2022, 14 april 2022 en 12 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte zich in de periode van 1 april 2015 tot en met 1 september 2019 in Nederland en/of België, al dan niet samen met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3 Waardering van het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.1. Inleiding en verklaring aangeefster
Op 2 maart 2021 heeft [slachtoffer] een informatief gesprek mensenhandel gevoerd bij de politie in Middelburg. Van dit informatief gesprek mensenhandel bevindt zich geen proces-verbaal in het dossier. Een maand later, op 2 april 2021, heeft zij aangifte gedaan bij het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel van de Dienst Nationale Recherche, Eenheid Amsterdam.
[slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat zij vanaf haar achttiende jaar verschillende perioden vrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt. Via een chauffeur van het escortbureau waar zij werkte had zij op een gegeven moment een kamer gevonden bij een zekere [naam 1] in Rotterdam. Zij had een advertentie op kinky.nl, waarbij zij haar seksuele diensten aanbood. In februari 2015 werd zij via WhatsApp benaderd door de medeverdachte [medeverdachte] , die haar telefoonnummer had vanaf kinky.nl. Hij zei tegen haar dat hij klanten voor haar had en hij stelde een verdeling voor van 70-30%. Vervolgens ontmoetten zij elkaar in Rotterdam. Ze zijn drie keer naar een klant gegaan, maar telkens ging die ontmoeting niet door. [slachtoffer] was het prostitutiewerk beu en wilde iets anders gaan doen. [medeverdachte] wilde een kamer regelen in [plaats] voor een hennepkwekerij, zodat [slachtoffer] niet meer in de prostitutie hoefde te werken. Toen heeft zij verdachte [verdachte] leren kennen. Dat was half maart 2015. [verdachte] was net uit detentie. Ze is met [medeverdachte] en [verdachte] naar de woning in Alphen aan den Rijn gegaan. Deze woning ging uiteindelijk niet door omdat de verhuurster argwaan kreeg. [verdachte] was in die tijd aardig en zorgzaam voor haar. Omdat de woning in [plaats] niet doorging is ze rond 21 april 2015 samen met [verdachte] , [medeverdachte] en een zekere [naam 2] naar België gegaan om een huis te zoeken waarin ze een weedplantage konden opzetten. [slachtoffer] zou dan in die woning moeten gaan wonen. Ze hadden enkele huizen op het oog en uiteindelijk werd voor één van deze huizen een huurcontract getekend. De drie mannen gingen echter na drie dagen weg en lieten [slachtoffer] alleen achter in deze woning, waarbij zij de telefoon en laptop van haar hadden afgenomen. Ze zeiden dat ze twee dagen later weer terug zouden komen. [slachtoffer] heeft in die dagen met behulp van een telefoon van iemand die ze op straat was tegengekomen [verdachte] gebeld. [verdachte] reageerde boos en zei tegen haar dat zij door te bellen alles had verpest en dat de beoogde investeerder in de hennepkwekerij niet langer wilde betalen en dat er nu een schuld was van
€ 10.000,-. De volgende dag kwamen [verdachte] en [medeverdachte] terug. [verdachte] kwam zogenaamd huilend naast [slachtoffer] zitten en zei dat [medeverdachte] wilde dat zij het geld met prostitutiewerk zou terugverdienen, waarbij hij deed voorkomen of hij dit zelf niet wilde maar er geen andere optie was.
[slachtoffer] , [verdachte] en [medeverdachte] verbleven later in Nederland in een budget hotel. Zij ging met ‘ [bijnaam] ’ en ‘ [bijnaam] , de chauffeurs, op pad naar klanten.
[verdachte] en [medeverdachte] waardeerden de advertenties op. Ze moest de hele nacht van hen werken, maar als zij thuiskwam moest zij van [medeverdachte] soms naar nog een klant. Ze bedreigden haar. [medeverdachte] was groot en hij intimideerde haar. Als zij bang was voor een klant, dwong [medeverdachte] haar om toch te gaan.
Het door haar verdiende geld gaf zij bij thuiskomst aan [verdachte] . [verdachte] gaf het geld vervolgens door aan [medeverdachte] . Bij de rechter-commissaris heeft zij haar verklaring op dit punt genuanceerd. Ze weet niet hoeveel geld [verdachte] doorgaf aan [medeverdachte] , dat was iets tussen hen beiden. Het gebeurde een half jaar lang. De chauffeur kreeg ook een deel, zij denkt 25%. Zij was verliefd op [verdachte] en leefde als een soort zombie. Er waren ruzies en [slachtoffer] heeft verklaard over een bedreiging door [verdachte] rond september 2015, waarbij hij tegen haar heeft gezegd: “We gaan zien wat echte liefde is, je mag mij nooit in de steek laten, ik vermoord je, ik weet waar je ouders wonen ik ga ze wat aandoen.”
[verdachte] kwam op een gegeven moment weer vast te zitten in verband met een nog uit te zitten gevangenisstraf. Uit het dossier is op te maken dat [verdachte] heeft vastgezeten vanaf 2 oktober 2015 tot en met 29 mei 2017.
3.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] in de periode van 1 april 2015 tot en met 31 juli 2018 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer] . De aangifte van [slachtoffer] is betrouwbaar en geloofwaardig en vindt op veel punten steun in andere bewijsmiddelen. Bij de uitbuiting van [slachtoffer] is door verdachte en de medeverdachte gebruik gemaakt van dwang, geweld/intimidatie, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie en misleiding. Verdachte en zijn medeverdachte hebben [slachtoffer] geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (273f lid 1, sub 1) en hebben haar gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele diensten (273f lid 1 sub 4). Verdachte en de medeverdachte hebben opzettelijk voordeel getrokken uit deze uitbuiting en hebben aangeefster bewogen tot het afstaan van een groot deel van de opbrengsten (273f lid 1, sub 6 en 9).
3.3. Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting de beschuldiging ontkend. De door [slachtoffer] afgelegde verklaringen zijn volstrekt onjuist. Pas tijdens zijn detentie is hij erachter gekomen dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte. [slachtoffer] heeft niet voor hem in de prostitutie gewerkt en hij heeft niet haar inkomsten uit de prostitutie afgenomen. De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De aangifte van [slachtoffer] vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Er is geen bewijs aangaande het door aangeefster gestelde gebeuren in België en de daaruit voortkomende schuld die zij met prostitutiewerk zou moeten aflossen. Het blijkt ook niet dat [slachtoffer] in 2015 daadwerkelijk in de prostitutie heeft gewerkt, laat staan dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Tijdens de detentie van verdachte heeft [slachtoffer] geld naar verdachte overgemaakt maar van enige dwang daartoe vanuit verdachte is niet gebleken. In de periode na de detentie was sprake van een ernstig getroebleerde relatie, waarbij ook geweld aan de orde was. Wellicht was sprake van huiselijk geweld tussen verdachte en [slachtoffer] , maar dit geweld had niets te doen met mensenhandel. Er kan alleen worden vastgesteld dat sprake was van een abominabele relatie tussen hen beiden en dat [slachtoffer] in die tijd als prostituee werkzaam was. Van een situatie waarvan sprake zou zijn overwicht door verdachte of van een kwetsbare positie van [slachtoffer] was geen sprake. [slachtoffer] is wel degelijk mondig en telkens in staat om voor zichzelf op te komen.
3.4. Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster [slachtoffer] is diverse malen bij de politie en éénmaal bij de rechter-commissaris uitgebreid gehoord. Ondanks dat de gebeurtenissen waarover zij heeft verklaard al enige jaren daarvoor hadden plaatsgevonden heeft zij gedetailleerde verklaringen afgelegd die grotendeels consistent zijn. Haar nadere verklaring bij de politie en haar verhoor bij de rechter-commissaris nuanceren en corrigeren haar aangifte op enkele punten, maar doen geen afbreuk aan de betrouwbaarheid daarvan.
Naast de aangifte van [slachtoffer] en de door haar afgelegde verklaringen bevinden zich in het dossier transcripties van in de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen spraakberichten, die zij heeft ingesproken in de periode van het tenlastegelegde. Een deel van deze berichten heeft zij aan [verdachte] gezonden.
Op 22 februari 2018 heeft zij het volgende spraakbericht aan [verdachte] gezonden:
Op 9 maart 2018 verstuurde zij het volgende bericht aan [verdachte] :
(...)
Ik mag je alleen maar helpen met geld. Ik mag jou alleen maar helpen door mijn lichaam te verkopen. Mijn geld aan jou af te staan hè . Dan kom je het geld halen.
In de telefoon van [slachtoffer] zijn daarnaast diverse sms-berichten aangetroffen die [slachtoffer] en [verdachte] in de ten laste gelegde periode op 11 en 12 maart 2018, hebben uitgewisseld.
Verdachte antwoordt vervolgens: ok duidelijke taal en 90 procent klopt! (…). Dat was de laatste keer dat ik belde. Ik ga nu alles veranderen. (…) Ik hoop ook voor jou dat je r iets van zal maken zonder op je rug te liggen. En hierbij zeg ik nog een keer er is geen ons meer.
[slachtoffer] verklaart vervolgens: (…) Oké .. bij deze.. ik laat je los [verdachte] . Misschien is het ook beter. (…) Vaarwel laatste x bby. Ik moet en vergeef me en vergeet de gedachte dat ik ooit je vrouw zal zijn.
De volgende dag, 12 maart 2018, schrijft [slachtoffer] aan [verdachte] : [verdachte] Alsjeblieft neem nou op Weetje hoe meer ik je probeer te late hoe meer ik denk aan hoeveel ik van je hou… hoemeer je door Mn hoofd gaat. Blijf met me bby please Bby praat met me ajb ik zou nooit iets raars doen en wil niet zonder jou
[slachtoffer] heeft aan de politie een foto overgelegd van een briefje dat [verdachte] aan haar heeft gezonden op haar 25ste verjaardag op 9 februari 2018
De rechtbank leest de berichten aldus dat [slachtoffer] [verdachte] verwijt dat hij profiteert van het door haar met prostitutie verdiende geld. Ook spreekt zij van geestelijke en lichamelijke mishandelingen door [verdachte] . In de sms-berichten van 11 maart 2018 wordt dit door hem niet weersproken. De berichten maken met name inzichtelijk en invoelbaar op welke wijze [slachtoffer] door haar verliefdheid emotioneel aan [verdachte] gebonden was. Hoewel zij zich kennelijk realiseerde dat zij zichzelf voor de gek hield door bij [verdachte] te blijven lukte het haar niet om zich van hem los te maken en deed zij telkens weer wat hij van haar verlangde. Vanuit [verdachte] lijkt sprake te zijn van psychologische manipulatie waarbij hij [slachtoffer] wisselend aantrekt en afstoot. Wanneer verdachte het deed voorkomen alsof hij haar van zich afduwde, raakte zij in paniek en smeekte vervolgens weer om bij hem terug te mogen komen. De rechtbank is van oordeel dat deze spraak- en sms-berichten de geloofwaardigheid van de aangifte ondersteunen en bekrachtigen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Steunbewijs Haar verklaringen vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen.
[naam 4] heeft op 5 oktober 2021 bij de politie verklaard
[naam buurvrouw] is op 21 mei 2021 als getuige gehoord.
In het dossier bevindt zich de aangifte die [slachtoffer] op 18 juli 2018 heeft gedaan tegen verdachte [verdachte] .
De verklaringen van de getuigen [naam 4] en [naam buurvrouw] bevestigen dat [slachtoffer] door haar verliefdheid op [verdachte] zich volledig in diens greep bevond en daarbij mishandelingen, vernederingen en bedreigingen voor lief nam. [naam buurvrouw] heeft zelf gehoord dat [verdachte] door de telefoon op [slachtoffer] inpraatte en haar uitschold. Zowel [naam 4] als [naam buurvrouw] hadden de indruk dat sprake was van een ‘loverboy’-situatie.
Getuige [getuige 1] heeft op 30 september 2021 een verklaring bij de politie afgelegd.
Getuige [naam 5] is op 6 oktober 2021 door de politie gehoord.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [naam 5] zijn ondersteunend voor het bewijs dat [slachtoffer] ten bate van [verdachte] in de prostitutie werkzaam was. Allebei de getuigen hebben blauwe plekken bij [slachtoffer] gezien. [getuige 1] zag dat [verdachte] veel macht over haar had en bij het minste of geringste flipte.
Op 7 oktober 2021 vond op het politiebureau een gesprek plaats tussen [naam 7] (in het dossier ook aangeduid als [naam 8] ) en verbalisanten
De verklaring van [naam 7] is ondersteunend voor het bewijs dat [verdachte] en [medeverdachte] samenwerkten bij de uitbuiting van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] haar met prostitutie verdiende inkomsten aan [verdachte] moest afstaan.
Op 18 januari 2018 werden via WhatsApp onder andere de volgende spraakberichten en tekstberichten tussen [slachtoffer] en [verdachte] uitgewisseld:
[verdachte] : (spraakbericht) Wanneer ik jou pak he... ‘Wollah’ Die dag bij ome [naam 4] was nog niks. Je gaat zien jongen. Jo.. lady je gaat zien. Je gaat smeken die dag dat je dood gaat.
[verdachte] : (spraakbericht) Waar ben je?... Waar ben je?. He... Ik heb je gezegd toch?... Nu., nu... nu.. NU ga ik naar je toekomen. Ga ik je slopen.
[verdachte] : (tekstbericht) vieze hoer [slachtoffer] : (tekstbericht) Beter een hoer die voor zichzelf kan zorgen en dan een man die voor zich laat zorgen door een hoer.
Ook uit deze berichten blijkt dat niet alleen sprake is geweest van fysiek geweld van [verdachte] naar [slachtoffer] maar tevens van dreiging met geweld.
Oogmerk van uitbuiting Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben [slachtoffer] geworven om voor hen in de prostitutie te werken, waarbij zij het in eerste instantie deden voorkomen dat [slachtoffer] een door haar toedoen ontstane schuld van 10.000 euro moest afbetalen. [slachtoffer] heeft vervolgens haar verdiende geld aan verdachte afgestaan, waarna verdachte een deel van dit geld doorgaf aan [medeverdachte] . Ook nadat deze zogenaamde schuld was afbetaald heeft verdachte zich de door haar verdiende gelden toegeëigend. Aldus hadden verdachte en [medeverdachte] bij het werven en het in de prostitutie te werk stellen van [slachtoffer] het oogmerk om die [slachtoffer] uit te buiten.
Betrokkenheid medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat [medeverdachte] een belangrijke rol heeft gehad bij het werven van [slachtoffer] en het haar ertoe aanzetten om zich ten gunste van hem en [verdachte] te prostitueren. [medeverdachte] is degene geweest die in eerste instantie contact heeft gelegd met [slachtoffer] . Op dat moment zat [verdachte] nog vast. Kort daarna, begin april 2015, nadat [verdachte] was vrijgekomen, hebben [verdachte] en [medeverdachte] samen [slachtoffer] op geraffineerde manier onder druk gezet door haar ervan te overtuigen dat door haar toedoen een schuld was ontstaan die zij alleen door prostitutiewerk kon afbetalen. [slachtoffer] heeft haar verdiensten, of in ieder geval een aanzienlijk deel daarvan, aan [verdachte] afgestaan. [verdachte] gaf van dit geld weer een deel aan [medeverdachte] maar [slachtoffer] heeft niet gezien om welke bedragen het ging. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] alleen in de eerste maanden, tot het moment dat [verdachte] opnieuw vast kwam te zitten op 2 oktober 2015, als medepleger kan worden aangemerkt. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat [medeverdachte] ook daarna nog betrokken is geweest bij de uitbuiting van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat het bewijs daartoe te mager is. Daarbij speelt ook een rol dat [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat gedurende de detentie van [verdachte] ‘de druk er af was’ en ze minder werkte. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat [medeverdachte] in de periode dat [verdachte] weer vrij was [slachtoffer] wel eens naar een escort afspraak heeft gereden. De rechtbank is echter van oordeel dat deze vaststelling onvoldoende is om medeplegen aan te nemen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 1 april 2015 tot 2 oktober 2015 tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer] heeft geworven en in de prostitutie heeft uitgebuit. In de periode vanaf 3 oktober 2015 tot en met 31 juli 2018 heeft hij deze uitbuiting van [slachtoffer] alleen voortgezet.
Einde periode uitbuiting Begin augustus 2018 is [slachtoffer] vanuit de [adres] naar een woning in [woonplaats] verhuisd. Verdachte is toen enkele maanden uit beeld geweest. In de periode daarna is er weer contact geweest tussen [slachtoffer] en verdachte maar was de focus verschoven van prostitutie naar oplichting en wietteelt. Met de officier van justitie neemt de rechtbank daarom als bewezen verklaarde periode aan 1 april 2015 tot 31 mei 2018.
Dwangmiddelen:
Geweld of een andere feitelijkheid en dreiging met geweld of een andere feitelijkheid Verdachte heeft diverse malen dreigende berichten naar [slachtoffer] gezonden, waaronder de hiervoor genoemde berichten van september 2015 en 18 januari 2018. Enige weken na het einde van zijn detentie, eind mei 2017, heeft hij [slachtoffer] volgens haar verklaring voor het eerst mishandeld. Deze mishandelingen hebben daarna met regelmaat plaatsgevonden, tot het einde van het contact tussen hen beiden. De rechtbank is van oordeel dat dit geweld en het dreigen daarmee niet (slechts) kan worden gezien in het kader van een ontspoorde relatie maar instrumenteel is geweest voor de uitbuiting van [slachtoffer] in de prostitutie. Daarnaast is verdachte een liefdesrelatie met [slachtoffer] aangegaan en was hij er van op de hoogte dat zij verliefd op hem was en niet zonder hem kon. Hoewel verdachte mogelijk ook gevoelens had voor [slachtoffer] en wellicht een gezamenlijke toekomst zag, heeft hij deze feitelijkheid gebruikt om [slachtoffer] voor zichzelf in de prostitutie te laten werken. Om haar nog meer aan zich te binden heeft hij een psychologisch spel gespeeld waarbij hij haar afwisselend heeft aangetrokken en afgestoten.
Afpersing Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] op intimiderende wijze voorgespiegeld dat zij een schuld aan hen had die zij met prostitutiewerkzaamheden moest aflossen. Zij is daarbij zodanig onder druk gezet dat zij hieraan gevolg heeft gegeven.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
[slachtoffer] heeft een moeilijke jeugd gehad, waarbij zij door haar gedrag thuis en op school niet te handhaven was en op 15-jarige leeftijd in een internaat werd geplaatst. Toen zij 17 jaar oud was heeft zij nare seksuele ervaringen gehad, waarna zij onhandelbaar werd en uiteindelijk haar schoolopleiding heeft beëindigd. Door ADHD had zij problemen met concentratie. Rond haar 18de jaar is zij voor het eerst vrijwillig in de prostitutie gaan werken
Opzettelijk voordeel trekken. Verdachte heeft in de bewezen verklaarde periode zich een aanzienlijk deel van het door [slachtoffer] in de prostitutie verdiende geld toegeëigend. Verdachte is daardoor verrijkt en heeft aldus opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen De rechtbank acht op de grond van de bewijsmiddelen de in de tenlastelegging opgenomen subonderdelen 1, 4, 6 en 9 van artikel 273f lid 1 Sr bewezen.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 april 2015 tot 2 oktober 2015 in Nederland en België, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ),
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, dreiging met geweld en een andere feitelijkheid en door afpersing en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting
en
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en
heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] ,
waarbij die dwangmiddelen uit artikel 273f Wetboek van Strafrecht lid 1 sub 1 hebben bestaan uit:
-
het aangaan van een liefdesrelatie met die [slachtoffer] en
-
die [slachtoffer] voorhouden dat zij een schuld open had staan die afgelost moest worden en
-
mede met gebruikmaking van de gevoelens van die [slachtoffer] voor hem, verdachte, die [slachtoffer] ertoe aangezet en gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden en
-
het zich op boze en/of agressieve of anderszins dreigende of overheersende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] en
-
het bedreigen van die [slachtoffer] door haar onder andere de woorden toe te voegen: “we gaan zien wat echte liefde is, je mag mij nooit in de steek laten, ik vermoord je, ik weet waar je ouders wonen, ik ga ze wat aandoen” en
-
een aanhoudende sfeer van intimidatie te creëren en
-
het brengen en houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken,
en
in de periode van 2 oktober 2015 tot en met 31 juli 2018 in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren 9 februari 1993),
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld en een andere feitelijkheid en door afpersing en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting
en
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en
heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] ,
waarbij die dwangmiddelen uit artikel 273f Wetboek van Strafrecht lid 1 sub 1 hebben bestaan uit:
-
het aangaan van een liefdesrelatie met die [slachtoffer] en
-
mede met gebruikmaking van de gevoelens van die [slachtoffer] voor hem, verdachte, die [slachtoffer] ertoe aangezet en gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden en
-
het zich op boze en/of agressieve of anderszins dreigende of overheersende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] en
-
het meermalen mishandelen van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] bij haar keel te pakken en meermalen te slaan) en
-
te dreigen het hondje van die [slachtoffer] wat aan te doen en
-
een aanhoudende sfeer van intimidatie en geweld te creëren en
-
het brengen en houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5 Strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straf en maatregel
7.1. Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat de eis van de officier van justitie niet in lijn is met wat in de regel voor dit soort feiten wordt opgelegd. Bij een bewezenverklaring kan worden volstaan met een aanmerkelijk lagere straf.
7.3. Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan drie jaren schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een jonge vrouw met een belast verleden. De eerste maanden heeft hij dit samen met een vriend van hem, de medeverdachte, gedaan. Het slachtoffer was al enige tijd vrijwillig werkzaam in de prostitutie op het moment dat zij door de medeverdachte werd benaderd via kinky.nl. Kort daarna maakte ze kennis met verdachte. Hij was aardig en zorgzaam voor haar en zij raakte al snel verliefd op hem. Verdachte en de medeverdachte hebben op geraffineerde wijze het slachtoffer de indruk gegeven dat zij door haar toedoen een schuld van € 10.000,- hadden opgelopen. Verdachte en de medeverdachte reageerden in eerste instantie boos en intimiderend. Een dag later heeft verdachte zogenaamd huilend aan het slachtoffer te kennen gegeven dat er niets anders opzat dan dat zij deze schuld met haar prostitutiewerk aan hen zou afbetalen. Zij is toen voor verdachte in de prostitutie gaan werken waarbij zij haar verdiende geld aan hem heeft afgestaan. Ook nadat zij haar ‘schuld’ had afbetaald is zij daarmee doorgegaan. Zij werkte in de escort, waarbij zij op allerlei plekken kwam zonder toezicht, beveiliging of financiële administratie. Ondanks dat verdachte dreigend en intimiderend tegen haar was, bleef zij verliefd op hem. Tijdens een detentie van verdachte van 2 oktober 2015 tot en met 29 mei 2017 bleef zij in de prostitutie werken maar had zij het wel rustiger. Zij zocht verdachte geregeld op in de gevangenis en maakte geld naar hem over. Na de detentie van verdachte nam de druk weer toe en begonnen ook de mishandelingen, waarbij zij geregeld ernstig door verdachte werd toegetakeld. Ondanks het geweld en de intimidaties kon zij niet zonder verdachte en bleef zij hem trouw en wilde hem steunen. Verdachte maakte misbruik van haar gevoelens door haar wisselend van zich af te stoten en aan te trekken. Het slachtoffer is diverse malen na een mishandeling korte tijd elders gaan wonen of logeren, maar ging steeds na enige tijd weer terug naar verdachte omdat zij niet zonder hem kon.
Verdachte heeft op stuitende wijze misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin het slachtoffer verkeerde en van de gevoelens die het slachtoffer voor hem had. Daarbij heeft hij haar mishandeld, bedreigd en geïntimideerd en heeft hij zich een groot deel van haar verdiensten in de prostitutie toegeëigend. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de betrokken vrouw. In de door het slachtoffer ingezonden slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen is te lezen dat zij zich geen mens maar een object voelde in de tijd dat zij met verdachte en de medeverdachte was. Ze werd door hen gebruikt als een ‘wandelende pinautomaat’. Met alle kracht die zij in zich heeft, heeft zij zich letterlijk en figuurlijk uit de manipulatieve houdgreep van verdachte geworsteld. De ernst van het bewezen geachte feit en de impact daarvan op het slachtoffer maken dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Daarbij heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die zien op artikel 273f Sr als uitgangspunt genomen. De onderhavige zaak is volgens de rechtbank te scharen tussen categorie II en categorie III. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat verdachte in het verleden eerder voor ernstige misdrijven is veroordeeld, waarbij tevens sprake is geweest van geweld. Na het plegen van het bewezen verklaarde feit is verdachte voor een ander feit veroordeeld, zodat ook artikel 63 Sr in acht moet worden genomen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door haar advocaat mr. R.H. Bouwman, vordert € 330.350,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. In de vordering wordt er daarbij van uitgegaan dat de benadeelde partij in de periode van 1 april 2015 tot en met 2 oktober 2015 175 dagen in de prostitutie heeft gewerkt, waarbij zij gemiddeld per dag € 1.000,- aan verdachte zou hebben afgestaan, aldus een bedrag van € 175.000,-. Tijdens de detentie van verdachte van 2 oktober 2015 tot 31 mei 2017 zou [slachtoffer] in totaal een bedrag van € 17.200,- aan verdachte hebben afgestaan. Het gaat dan om geld dat zij op de gevangenisrekening van verdachte heeft overgemaakt en kosten voor belkaarten, kleding en hasj. In de periode na de detentie van verdachte, van 31 mei 2017 tot juli/augustus 2018 heeft zij gemiddeld weer een bedrag van € 1.000,- per dag aan verdachte moeten afstaan, in totaal een bedrag van € 60.000,-. Daarnaast heeft verdachte een laptop, 3 mobiele telefoons, vier gouden ringen en een gouden ketting ontvreemd, ter waarde van in totaal € 2.150,-. Verdachte heeft voorts schulden gemaakt op naam van de benadeelde partij te hoogte van € 60.000,- en als gevolg van het handelen van verdachte heeft de gemeente Velsen een vordering op de benadeelde partij ter hoogte van € 10.000,-. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat na verloop van tijd geen exacte bedragen, werkdagen en werktijden meer zijn vast te stellen. De rechtbank dient daarom gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Het is reëel om deze materiële schade te schatten op een bedrag van € 100.000,-. De gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 10.000,- is redelijk en voldoende onderbouwd, zodat deze kan worden toegewezen. De schade dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren met het oog op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering niet eenvoudig van aard is en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit gelet op de knipperlichtrelatie tussen [slachtoffer] en verdachte en de onbekendheid van de prijzen waarvoor zij heeft gewerkt en de inkomsten die zij heeft ontvangen. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de gevorderde materiële schade over de periode 1 april 2015 tot 2 oktober 2015 en tussen 1 juni 2017 en juli/augustus 2018 aanzienlijk gematigd dient te worden. De kosten die tijdens de detentie van verdachte zouden zijn gemaakt houden geen rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit zodat de vordering ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bovendien zijn deze schadeposten niet met stukken onderbouwd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gevorderde kosten van de goederen die door verdachte zouden zijn gestolen, de schulden die op haar naam gemaakt zouden zijn en de vordering van de gemeente Velsen. De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt onvoldoende welke concrete en rechtstreekse gevolgen het ten laste gelegde feit voor de benadeelde partij heeft gehad. De ernst van de normschending is in dit geval niet zodanig dat daaruit reeds psychisch letsel kan worden afgeleid. Bovendien staat het causale verband tussen de vermeende schade en het ten laste gelegde feit niet vast, nu er sterke aanwijzingen zijn dat de benadeelde partij een verleden van geweld en misbruik heeft gehad en haar problemen al bestonden voordat zij verdachte leerde kennen. Zo de rechtbank hier niet in meegaat moet de vordering worden gematigd.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank constateert dat het dossier geen concrete en objectieve gegevens bevat om vast te kunnen stellen welke geldbedragen in de bewezen verklaarde periode door de benadeelde partij in de prostitutie zijn verdiend, hoeveel zij van dit verdiende geld aan verdachte heeft afgestaan en welke kosten voor levensonderhoud van dit geld zijn betaald. Bij het bepalen van de hoogte van de materiële schade zal de rechtbank daarom gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid, waarbij zij aansluiting zal zoeken bij vergelijkbare zaken. De rechtbank schat deze materiële schade op een bedrag van € 20.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is voltooid, te weten 31 juli 2018. De rechtbank zal de schade hoofdelijk aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de medeverdachte is veroordeeld, te weten € 5.000,-. Voor het overige deel is verdachte gehouden zelf de schade te voldoen.
De opgevoerde schadeposten die zien op de goederen die door verdachte zouden zijn gestolen, de schulden die de benadeelde partij als gevolg van verdachte zou hebben opgelopen en de vordering van de gemeente Velzen, zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom met betrekking tot deze gevorderde schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, nu er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit. Mede op grond van een bij de vordering gevoegde brief van psychiater W.F. Scholte acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Bovendien brengen de aard en de ernst van de normschending al mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Afgezet tegen vergelijkbare zaken, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schade echter te hoog. Op grond van de ter terechtzitting gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 7.500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is voltooid, te weten 31 juli 2018. De rechtbank zal de schade hoofdelijk aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de medeverdachte is veroordeeld, te weten € 1.500,-. Voor het overige deel is verdachte gehouden zelf de schade te voldoen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het restant van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 56, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Voortgezette handeling van: mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen en mensenhandel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Deze hoofdelijkheid geldt tot het bedrag waartoe de medeverdachte is veroordeeld, te weten € 6.500,-. Voor het overige deel is verdachte gehouden zelf de schade te voldoen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 27.500,-(zevenentwintigduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Deze hoofdelijkheid geldt tot het bedrag waartoe de medeverdachte is veroordeeld, te weten € 6.500,-. Voor het overige deel is verdachte gehouden zelf de schade te voldoen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 170 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mrs. E. Akkermans en F.W. Pieters, rechters, in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2022.
In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 april 2021, PL1300-2021057335-2, blz. 1 e.v.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 april 2021, PL1300-2021057335-3, blz. 15 e.v.
Verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2022
Begindatum o.a.: uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 april 2022 (parketnummer 09-857057-14). Einddatum/aanvang VI o.a.: proces-verbaal aangifte d.d. 18 juli 2018, PL1300-2018145438-1, blz. 255 e.v.
PV aangifte d.d. 18 juli 20218, PL1300-2018145438-1, p. 255 e.v.
Audiobericht verzonden op 22 februari 2018, blz. 108 e.v.
Audiobericht verzonden op 9 maart 2018, blz. 110 e.v.
Proces-verbaal bevindingen d.d. 6 oktober 2021, 2021057335, p. 161 e.v.
Door aangeefster overgelegd foto van brief verdachte d.d. 9 februari 2018, blz. 32
Proces-verbaal verhoor getuige [naam 4] d.d. 5 oktober 2021, 2021057335, blz. 68 e.v.
Proces-verbaal verhoor getuige [naam buurvrouw] , d.d. 21 mei 2021, PL1300-2021057335-5, blz. 49 e.v.
Aangifte [slachtoffer] , d.d. 18 juli 2018, PL1300-2018145438-1, blz. 255 e.v.
Letselrapport GGD Amsterdam, Forensische Geneeskunde, d.d. 18 juli 2018, blz. 337.
Proces-verbaal bevindingen, d.d. 28 juli 2021, 2021057335, blz. 248 e.v.
Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 14 april 2022
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , d.d. 30 september 2021, 2021057335, blz. 57, e.v.
Proces-verbaal verhoor getuige [naam 5] , 2021057335, blz. 73 e.v.
Proces-verbaal bevindingen d.d. 7 oktober 2021, 2021057335, blz. 85.
Proces-verbaal verhoor getuige [naam 7] , d.d. 25 februari 2022, 2021057335, blz. 552 e.v.
Proces-verbaal bevindingen d.d. 1 november 2021, 2021057335, blz. 115 e.v.
Aangifte [slachtoffer] d.d. 2 april 2021, 2021057335-2, blz. 1 e.v.
Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 30 september 2021, 2021057335, blz. 486 e.v.