ECLI:NL:RBAMS:2020:4947 - Rechtbank Amsterdam - 12 oktober 2020
Uitspraak
Formele relaties
Uitspraak inhoud
VONNIS
Parketnummer: 13/997114-16 (Promis)
Datum uitspraak: 12 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1963, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres 1] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 augustus 2020, 26 augustus 2020 en 1 september 2020. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Heus en J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
2.1. Achtergrond van de zaak
De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek ‘26Harlan’. Dit onderzoek is gestart op 25 oktober 2016, naar aanleiding van door het Team Criminele Inlichtingen medio 2015 verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie zou [naam verdachte] betrokken zijn bij internationale cocaïnehandel en liquidaties naar aanleiding van conflicten over die handel. Uit politieonderzoek is vervolgens gebleken dat met ‘ [naam verdachte] ’ kennelijk werd bedoeld: [naam verdachte] , verdachte. Ook bleek dat verdachte op dat moment al in de onderzoeken ‘Fiorino’ en ‘26Melogale’ in verband werd gebracht met de handel in verdovende middelen. Naar aanleiding van deze informatie is nader onderzoek verricht naar verdachte.
Ten aanzien van verdachte werd een aantal bijzondere opsporingsmethoden toegepast, waaronder het opnemen van telecommunicatie, stelselmatige observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Op deze wijze kwamen ook andere personen, te weten [medeverdachte 1] (met wie verdachte samenwoont en twee kinderen heeft) en [medeverdachte 2] , als verdachten in beeld en werd het onderzoek uitgebreid naar deze personen.
Uit onderzoek bleek dat verdachte en zijn hiervoor genoemde medeverdachten in dienst van het bedrijf [naam 1] B.V. (hierna: [naam 1] ) waren. Verder bleek dat medeverdachten in dienst waren van het bedrijf [naam 2] B.V. (hierna: [naam 2] ). De onderzoeken naar de financiële gegevens en administratie van voornoemde rechtspersonen leverden bij het openbaar ministerie de verdenking op dat verdachten zich in georganiseerd verband schuldig maakten aan witwassen en valsheid in geschrift, teneinde opbrengsten uit drugscriminaliteit veilig te stellen. Volgens het openbaar ministerie is sprake van een schijnconstructie tussen verdachte, medeverdachten en voornoemde rechtspersonen waarbij [naam 1] voorzag in een legaal inkomen voor [naam verdachte] en [medeverdachte 1] en hen de mogelijkheid verschafte financiële verplichtingen aan te gaan (zoals het afsluiten van een hypothecaire geldlening) die zij zonder een legaal inkomen niet konden aangaan. Daarnaast leverde het onderzoek bij het openbaar ministerie de verdenking op dat verdachte en zijn medeverdachten, natuurlijke personen, zich zelfstandig buiten een samenwerkingsverband ook aan witwashandelingen schuldig maakten.
2.2. Samenvatting van de tenlastelegging
Verdachte wordt – samengevat – beschuldigd van:
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het openbaar ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben zich aan de hand van hun schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnotities bepleit verdachte vrij te spreken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
4.3. Oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.
De rechtbank zal achtereenvolgens feit 3, feit 2, feit 1 en dan feit 4 bespreken.
4.3.1. Inleiding
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [naam 2] en [naam 1] een hecht samenwerkingsverband heeft gevormd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het schoonmaakbedrijf [naam 2] , gevestigd te [plaats] , werd op 18 juli 2012 opgericht door [medeverdachte 2] en zijn levenspartner [persoon 1] .
4.3.2. Feit 3 primair, de valsheid in geschrift
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan door [naam 1] gepleegde valsheid in geschrift.
De rechtbank zal eerst de vraag beoordelen of [naam 1] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarna wordt beoordeeld of verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven als bedoeld in artikel 51 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.3.2.1. Is er sprake van valsheid in geschrift?
De rechtbank stelt voorop dat zij onvoldoende bewijs ziet voor valsheid van de onder f en u opgenomen geschriften. Voor dat dat deel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Artikel 225 lid 1 Sr stelt strafbaar het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Artikel 225 lid 2 Sr stelt strafbaar het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst en het afleveren en het voorhanden hebben daarvan, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
De verweten valsheden zien op een tiental facturen/urenlijsten
De rechtbank zal de facturen hieronder per debiteur bespreken.
De besloten vennootschap [naam bedrijf 13]
De geschriften b, c, i, m, n, p, renv waren gericht aan [naam bedrijf 10] B.V., [naam bedrijf 11] B.V. en [naam bedrijf 12] B.V.
[medeverdachte 2] daarentegen ontkende dat hij nieuwe klanten aanleverde en verklaarde dat zijn adviezen betrekking hadden op de certificering en fysieke uitvoering van projecten.
De besloten vennootschap [naam bedrijf 14]
Ook met betrekking tot geschrift a is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Geschrift a dateert van 22 juli 2013 en is gericht aan [naam bedrijf 14] B.V. (hierna: [naam bedrijf 14] ).
De besloten vennootschap Aannemersbedrijf [naam 4]
Geschrift t was gericht aan Aannemersbedrijf [naam 4] B.V. (hierna: Aannemersbedrijf [naam 4] ) en had betrekking op (begeleidings)werkzaamheden van verdachte en [medeverdachte 1] op 20 en 21 juli 2017 bij het [naam bedrijf 1] aan de [adres 3] ’.
Gelet op het voorgaande, daarbij mede in aanmerking genoemde dat [medeverdachte 2] de opdracht met Aannemersbedrijf [naam 4] heeft binnengehaald, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat geschrift t valselijk is opgemaakt.
De besloten vennootschap [naam 3] Tegen de achtergrond van het voornoemde bezien kan voorts worden bewezen dat de geschriften e, j, l, o, q, senwvalselijk zijn opgemaakt, nu zij in strijd met de waarheid vermelden dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd door [naam verdachte] en – in het geval van geschrift j – [medeverdachte 1] .
Getuige [getuige 2] , enig aandeelhouder van [naam 3] , weet niet wie verdachte en [medeverdachte 1] zijn. Ook getuige [getuige 3] , bedrijfsleider van [naam 3] , zeggen de namen [naam verdachte] en [medeverdachte 1] niets. [naam 1] was [medeverdachte 2] , aldus de getuigen, en al het contact verliep met hem of zijn voorman [persoon 3] .
Ook ten aanzien van geschrift j, dat betrekking heeft op het project [naam project] , is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat dit niet overeenstemt met de werkelijkheid. De rechtbank acht daartoe redengevend dat uit de mandagenlijst volgt dat naast verdachte en [medeverdachte 1] slechts twee andere personen op dit project hebben gewerkt.
De besloten vennootschap [naam bedrijf 4]
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de geschriften d, gen h, gericht aan [naam bedrijf 4] B.V. (hierna: [naam bedrijf 4] ), valselijk zijn opgemaakt. Geschrift d dateerde van 30 december 2013 en had betrekking op (begeleidings)werkzaamheden op het adres [adres 4] , uitgevoerd door verdachte en [medeverdachte 1] .
Ter terechtzitting is door [medeverdachte 2] uitleg gegeven over de werkzaamheden die [persoon 1] op het project [naam project 6] zou hebben verricht. Haar werkzaamheden zouden hebben bestaan uit het feitelijk verrichten van schoonmaakwerkzaamheden.
Voorts concludeert de rechtbank dat de geschriften g en h, evenals geschrift d, in strijd met de waarheid vermelden dat [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft verricht op de projecten [naam project 6] en [naam project 7] . Aan de hand van de mandagenlijsten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] met [getuige 4] op deze projecten zou hebben gewerkt, maar zoals hierboven reeds vermeld verklaarde [getuige 4] dat [medeverdachte 1] en hij niet op projecten hebben samengewerkt.
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat de geschriften d en h in strijd met de waarheid vermelden dat verdachte werkzaamheden heeft verricht op de projecten [naam project 7] en [naam project 6] en overweegt hiertoe het volgende. Op de zitting verklaarde verdachte dat zijn werkzaamheden op het project [naam project 7] zouden hebben bestaan uit het binnenhalen van deze opdracht.
Eveneens betrekt de rechtbank de verklaringen van getuige [getuige 6] in haar conclusie dat verdachte niet heeft gewerkt op het project [naam project 6] . Ter terechtzitting heeft verdachte, desgevraagd door de rechtbank, nagelaten een invulling te geven aan zijn werkzaamheden met betrekking tot dit project. [medeverdachte 2] daarentegen heeft op de zitting verklaard dat hij de werkzaamheden op dit project begeleidde. [medeverdachte 2] kon niet met zekerheid zeggen of hij dit samen met verdachte deed.
De besloten vennootschap [naam bedrijf 5]
Ook met betrekking tot geschrift k is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat dit valselijk is opgemaakt. Geschrift *k,*gericht aan [naam bedrijf 5] B.V., zag op werkzaamheden in de periode tussen 6 juli 2015 en 25 juli 2015.
Tussenconclusie De rechtbank is van oordeel dat de facturen en urenlijsten onder a t/m w (met uitzondering van f en u) vervalst zijn.
4.3.2.2. Zijn de verboden gedragingen aan [naam 1] toe te rekenen?
Zoals hiervoor al overwogen is, zijn de feitelijke vervalsingshandelingen door [medeverdachte 2] uitgevoerd. [medeverdachte 2] was degene die de facturen en urenlijsten opstelde en verzond op naam van [naam 1] . Dat anderen zich daar mee bezighielden is onvoldoende gebleken. [medeverdachte 2] deed dit met instemming van verdachte, de directeur van [naam 1] . Omdat het opmaken van facturen en mandagenregisters ten behoeve van de bedrijfsadministratie binnen de normale bedrijfsvoering van [naam 1] past, een belangrijk onderdeel daarvan is en daaraan ook dienstig, is de rechtbank van oordeel dat genoemde feitelijke gedragingen van [medeverdachte 2] in redelijkheid aan [naam 1] kunnen worden toegerekend (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
Doordat [medeverdachte 2] de valse stukken heeft opgenomen in de bedrijfsadministraties, heeft [naam 1] zich schuldig gemaakt aan het vervalsen van de bedrijfsadministratie (feit 3 primair sub a).
Met betrekking tot de vraag of de valsheid in geschrift met de volgens artikel 225 lid 1 en 2 vereiste modaliteiten van opzet door [naam 1] is gepleegd, overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte 2] heeft ter zitting verklaard dat de onwaarheden in de geschriften het gevolg zijn van administratieve fouten en slordigheden; een menselijke fout.
De verdediging heeft verder betoogd dat het oogmerk om de ten laste gelegde geschriften als echt en onvervalst te gebruiken ontbrak. De geschriften zijn wel gebruikt, maar de ontvangers zijn hierdoor niet misleid aangezien zij tevreden waren en het hen niet uitmaakte door wie de werkzaamheden werden uitgevoerd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de opsteller van de valse geschriften moet zijn gericht op het gebruik van de valse geschriften als ware deze echt en onvervalst. Dit impliceert gerichtheid op misleiding. Hiervan is sprake als de opsteller de bedoeling had de geschriften, die in het maatschappelijk verkeer misleidend zijn doordat zij vals zijn, te gebruiken.
De tussenconclusie is dat [medeverdachte 2] facturen opzettelijk heeft vervalst met het oogmerk om deze als echt te gebruiken, dat hij deze valse facturen opzettelijk voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze bestemd waren voor gebruik als echt en dat hij deze opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad. Het opzet van [medeverdachte 2] kan aan [naam 1] worden toegerekend, nu uitsluitend [medeverdachte 2] , met instemming van de directeur van [naam 1] (verdachte), feitelijk verantwoordelijk was voor de facturering.
Bovendien volgt het opzet van [naam 1] uit de feitelijke gang van zaken binnen [naam 1] . De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat, op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen verder is overwogen, vastgesteld kan worden dat de toegevoegde waarde van [naam 1] bij de in deze zaak voorliggende werkzaamheden nihil was. De werkzaamheden werden überhaupt niet uitgevoerd of werden uitgevoerd door andere bedrijven, in de regel door [naam 2] . Weliswaar was [medeverdachte 2] bij de uitvoering van werkzaamheden van [naam 2] betrokken, maar in het ongewisse is gebleven waarom hij dit in naam van [naam 1] deed en niet in naam van [naam 2] . Het betoog van [medeverdachte 2] , inhoudende dat dit kwam omdat [naam 2] geen Verklaring van Betalingsgedrag kon krijgen, wordt door de rechtbank als onaannemelijk terzijde geschoven nu door het openbaar ministerie onbetwist is toegelicht dat [naam 1] relatief hoge marges aan [naam 2] in rekening bracht voor haar diensten. Dit is onbegrijpelijk als de Verklaring van Betalingsgedrag de enige reden was dat [naam 2] [naam 1] gebruikte.
4.3.2.3. Heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen?
Verdachte was statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [naam 1] . [naam verdachte] ontving van [naam 1] een salaris terwijl daar geen of nagenoeg geen activiteiten in het kader van de gewone bedrijfsvoering van [naam 1] tegenover stonden.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat verdachte geen wetenschap had van de verboden gedragingen, wordt door de rechtbank verworpen. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte op de hoogte was van de schijnconstructie en de daarbij behorende valselijk opgemaakte facturen en urenlijsten. Verdachte ontving immers een aanzienlijk salaris, terwijl daar geen of nagenoeg geen activiteiten in het kader van de gewone bedrijfsvoering van [naam 1] tegenover stonden.
Gelet op het voorgaande, daarbij mede in aanmerking genomen dat [medeverdachte 2] zich feitelijk bezighield met de administratie van [naam 1] , acht de rechtbank bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] samen feitelijk leiding hebben gegeven aan valsheid in geschrift gepleegd door [naam 1] . Dit betekent dat de onder 3 primair ten laste gelegde feiten zijn bewezen, zoals te vermelden in de bewezenverklaring.
4.3.3. Feit 2, het witwassen van gelden en auto’s De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018 samen met [medeverdachte 1] geldbedragen van circa 225.093 euro heeft witgewassen. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] een BWM 535D Touring en een BMW X5 heeft witgewassen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder feit 3, genoegzaam bewezen dat [naam 1] door middel van een schijnconstructie, en de daarbij behorende valselijk opgemaakte facturen, omzet en winst heeft gegenereerd, met als gevolg dat die omzet en winst van [naam 1] van misdrijf afkomstig was (vgl. HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:222).
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] en verdachte in voornoemde periode samen een totaalbedrag van circa 225.093 euro aan salaris hebben ontvangen van [naam 1] .
Anders dan de officieren van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte salaris van [naam 2] heeft witgewassen, nu niet is vast te stellen dat verdachte geldbedragen als salaris van [naam 2] heeft ontvangen
4.3.4. Feit 1, de criminele organisatie
De rechtbank overweegt dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat verdachte tot deze organisatie behoort en dat verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven reeds is overwogen, sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door verdachte en [medeverdachte 2] . Aan de criminele organisatie hebben ook [medeverdachte 1] , die salaris genoot van de witgewassen geldbedragen en gebruik maakte van een dure leaseauto, en de rechtspersonen [naam 1] en [naam 2] deelgenomen. Het oogmerk van de organisatie was gericht op valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Verdachte heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar hij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan. Kerndoel van de criminele organisatie was immers het generen van ogenschijnlijk legale omzet en winst voor [naam 1] om daarmee te kunnen voorzien in een ogenschijnlijk legaal inkomen voor verdachte en [medeverdachte 1] en hen de mogelijkheid te verschaffen financiële verplichtingen zoals een bankhypotheek aan te gaan die zij zonder een legaal inkomen niet konden aangaan.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in bewezenverklaring genoemde personen.
4.3.5. Feit 4, het witwassen van contante geldbedragen en (luxe)goederen
4.3.5.1. Beoordelingskader witwassen
De rechtbank overweegt dat met betrekking tot dit feit geen directe link kan worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de aangetroffen contante geldbedragen en luxegoederen. Zodoende dient zich de vraag aan of er sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen en luxegoederen die concreet, verifieerbaar en niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Op het moment dat sprake is van een dergelijke verklaring, is het de taak van het openbaar ministerie onderzoek te (laten) doen naar deze alternatieve herkomst van het geld of voorwerp. De rechtbank zal alleen tot een bewezenverklaring van witwassen kunnen komen, als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of voorwerp een legale herkomst heeft. In dat geval wordt aangenomen dat sprake is van een criminele herkomst.
4.3.5.2. Vermoeden van witwassen
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte veel contant geld heeft uitgegeven aan luxegoederen, onder meer aan dure wijnen. Verder heeft verdachte ruim 238.000 euro contant aan schoolgeld voldaan voor een privéschool voor zijn zoon en dochter.
De bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen het vermoeden dat de luxegoederen/dure uitgaven voor scholing zijn voldaan met geld dat van enig misdrijf afkomstig is. Daarbij betrekt de rechtbank dat het inkomen dat verdachte ontving, afgezet tegen de bekende (woon)lasten, geen toereikende verklaring kan bieden voor het uitgavenpatroon van verdachte.
Anders is dit voor het in de tenlastelegging genoemde schilderij, getiteld [naam schilderij] ”. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit in zijn woning aangetroffen schilderij. Van belang is dat uit het dossier niet blijkt dat dit schilderij met contant geld is betaald, noch blijkt uit het dossier afdoende wanneer dit schilderij is gekocht en voor welk bedrag. De rechtbank is op grond van het beschikbare bewijs aldus niet tot de overtuiging gekomen dat het schilderij direct of indirect van enig misdrijf afkomstig is. Voor dat dat deel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
4.3.5.3. Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij 70.000 euro in contanten had geleend van ‘ [persoon 4] ’ van het bedrijf [naam bedrijf 6] . Op ongeveer 40.000 euro zou justitie beslag hebben gelegd. Van de resterende 30.000 euro heeft verdachte de in de tenlastelegging genoemde scooter gekocht. Het bij verdachte aangetroffen bedrag van 18.510 euro is afkomstig van deze lening, aldus verdachte.
De rechtbank concludeert dat verdachte met betrekking tot de scooter en het aangetroffen contante geldbedrag een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van dit geldbedrag gegeven. De eigenaar van [naam bedrijf 6] , [persoon 4] , heeft immers bevestigt dat hij in augustus 2015 een contant geldbedrag van 70.000 euro aan verdachte heeft uitgeleend.
De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de dure wijnen en de privéschool zijn betaald met geld dat een legale herkomst had. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het schoolgeld voor de privéschool (gedeeltelijk) betaald is door een erfenis. Familie in Turkije heeft geld afkomstig van een erfenis bij elkaar gelegd en uit die ‘erfpot’ ontving verdachte geld om de schoolgelden te voldoen. Verdachte kreeg geld daaruit als hij in Turkije was en nam dat vervolgens mee naar Nederland. Ook kwam het voor dat zijn familie naar Nederland kwam en contant geld meebracht, aldus verdachte. Het onderwijs van zijn zoon werd daarnaast betaald van de op zijn besnijdenisfeest ontvangen contante geldbedragen van in totaal 77.000 euro.
Met betrekking tot de wijn heeft verdachte verklaard dat deze contant was betaald met het geld van de inmiddels overleden peetvader van zijn zoon. De afspraak was dat verdachte de wijnen op een later moment en tegen een hogere prijs zou doorverkopen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen van verdachte onvoldoende concreet zijn om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen. Verdachte heeft zijn verklaring niet met stukken onderbouwd. Verdachte heeft evenmin namen van familielieden of anderen genoemd die zouden kunnen bevestigen dat de schoolgelden zijn voldaan uit een erfenis. Evenmin zijn personen, bedragen en data genoemd met betrekking tot de gestelde schenkingen. Verdachte heeft aldus geen enkel concreet aanknopingspunt gegeven om zijn verklaring te kunnen verifiëren. Verder zijn ook de geldstromen niet inzichtelijk gemaakt. Verdachte blijft steken in algemene stellingen. Wat betreft het besnijdenisfeest. De rechtbank wil best aannemen dat ter gelegenheid van dat feest grote geldbedragen zijn geschonken. Volgens verdachte betrof dit 77.000 euro. Zelfs indien dit waar is, dan verklaart dit niet de hoogte van de bedragen die verdachte tot zijn beschikking had. Het feit dat verdachte getuigen zou kunnen laten verklaren dat er grote schenkingen zijn gedaan op het besnijdenisfeest maakt dan ook niet dat het vermoeden van witwassen ontzenuwd wordt. Onder deze omstandigheden kan van het openbaar ministerie niet worden verlangd dat het nader onderzoek doet naar de door verdachte gestelde herkomst van het geld.
Voorwaardelijk verzoek tot horen [medeverdachte 1] Verdachte heeft voor het geval de rechtbank hem niet van het witwassen zou vrijspreken verzocht om het onderzoek aan te houden om [medeverdachte 1] als getuige te horen. Dit verzoek wijst de rechtbank af, nu slechts in algemene zin naar voren is gebracht dat zij de verklaringen van verdachte over de herkomst van het geld zou kunnen verankeren, terwijl de rechtbank al heeft geoordeeld dat het merendeel van die verklaringen onvoldoende concreet en niet verifieerbaar zijn.
4.3.5.4. Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven in de herkomst van het geld waarmee de flessen wijn en het schoolgeld zijn betaald. Omdat een concrete en verifieerbare verklaring voor de herkomst van deze geldbedragen ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de dure wijnen en de privéschool zijn betaald met geldbedragen die van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. Het met betrekking tot deze onderdelen ten laste gelegde witwassen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Gelet op de langere periode waarover verdachte zich hieraan heeft schuldig gemaakt acht de rechtbank daarnaast ook bewezen dat hij van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht ten slotte bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte 1] , de moeder van de kinderen van verdachte, heeft gepleegd.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018, in Nederland, als oprichter, en leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband tussen verdachte en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en (gewoonte)witwassen (artikel 420bis/420ter Wetboek van strafrecht);
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededader
terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van feit 3, primair:
[naam 1] B.V. in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018, in Nederland
te weten de geschriften:
2013
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Ten aanzien van feit 4:
in de periode van 1 juni 2003 tot en met 16 januari 2018, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededader een of meer voorwerpen, te weten kostbare flessen wijn, voorhanden gehad en van een of meer voorwerpen, te weten contante geldbedragen van in totaal 256.160 euro, gebruik gemaakt door
terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6 De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 Motivering van de straffen
8.1. Eis van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
De officieren van justitie hebben daarbij de ernst van deze feiten benadrukt en meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Er is een beeld ontstaan van een geraffineerde werkwijze van de organisatie en de individuele verdachten. Bij de strafeis is verder rekening gehouden met de rol van verdachte en de lange pleegperiode. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden van verdachte gebleken die in strafmatigende zin worden meegewogen in de strafeis. Ten slotte is artikel 63 Sr.
8.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, in geval aan verdachte bij een eventuele veroordeling een straf wordt opgelegd, in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook dient rekening gehouden te worden met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is. Onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam heeft de raadsman verzocht te volstaan met een (voorwaardelijke) taakstraf.
De raadsman heeft ten slotte verzocht een eventuele bewezenverklaring voor deelname aan een criminele organisatie niet te laten meewegen in het kader van de strafmaat. Daartoe overweegt de raadsman dat die verdenking op hetzelfde neerkomt als de verdenkingen zoals vervat onder de feiten 2 en 3.
8.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige feiten. Hij heeft feitelijk leiding gegeven aan het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [naam 1] door daarin facturen op te laten nemen van werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd door het bedrijf, terwijl de werkzaamheden in feite niet of door een ander zijn uitgevoerd. Hierdoor heeft verdachte gefaciliteerd dat op oneigenlijke gronden omzet en winst voor [naam 1] konden worden gegenereerd. Door de gepleegde valsheid in geschrift heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke documenten moet kunnen worden gesteld. Daar komt bij dat verdachte onder meer de op deze onrechtmatige wijze verkregen gelden heeft witgewassen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen vormt tevens een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verder heeft verdachte deel uitgemaakt van een criminele organisatie gericht op het systematisch en professioneel plegen van valsheid in geschrift en witwassen. Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde en veroorzaken maatschappelijke onrust en financieel nadeel voor de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar stelling dat de bewezenverklaarde deelname aan een criminele organisatie niet meer is dan een optelsom van het tweede en derde feit. Verdachte heeft de feiten die bewezen kunnen worden verklaard niet alleen in nauwe samenwerking met zijn medeverdachten gepleegd, maar ook op zeer geraffineerde wijze. De organisatie waartoe verdachte behoorde heeft als zodanig een entiteit gevormd die ontregelend is geweest voor het maatschappelijk en economisch leven. Gelet hierop kent de rechtbank in de sleutel van de straftoemeting zelfstandige betekenis toe aan de bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie.
Strafmaat De rechtbank is van oordeel dat op dergelijke feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een aanzienlijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt er in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2020 reed in 2016 is veroordeeld voor een strafbaar feit. De toen aan hem opgelegde gevangenisstraf heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid zal de hoogte van de straf worden gematigd. In beginsel moet een strafzaak in eerste aanleg binnen twee jaar na de start van de redelijke termijn tot een afronding komen. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank de aanhouding van verdachte op 16 januari 2018. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 16 januari 2020, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 12 oktober 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ongeveer negen maanden overschreden. Deze overschrijding is niet hoofdzakelijk aan de verdediging te wijten. De strafmaat zal hierop worden aangepast, als hierna vermeld.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Conclusie De rechtbank acht, gelet op alle genoemde omstandigheden, als reactie op het bewezenverklaarde een gevangenisstraf van 36 maanden, zoals geëist door de officieren van justitie, passend. Met toepassing van de strafkorting voor de termijnoverschrijding zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 33 maanden opleggen.
9 Beslag
9.1. De beslaglijst
Door het openbaar ministerie is een beslaglijst overgelegd. Volgens deze beslaglijst zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
9.2. Standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen scooter. De officieren van justitie hebben voorts onttrekking aan het verkeer gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen BlackBerry telefoons, zwarte koffer, foto’s, cd-rom en de diverse papieren. Ten aanzien van de in beslag genomen Rolex horloge band en iPhone hebben de officieren van justitie teruggave aan de rechthebbende gevorderd.
9.3. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.4. Oordeel van de rechtbank
9.4.1. Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggeven BlackBerry telefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn hiervoor vatbaar, aangezien deze voorwerp van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9.4.2. Retour rechthebbende
De overige inbeslaggenomen goederen behoren aan verdachte toe. Nu niet vast is komen te staan dat deze goederen verband houden met de bewezen verklaarde strafbare feiten, dienen deze goederen te worden teruggeven aan de rechthebbende, zijnde [naam verdachte] .
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 51, 57, 63, 140, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde: medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde: medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, en medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, en medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, telkens meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 33 maanden (drieëndertig maanden).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W. Pieters, voorzitter, mrs. O.P.M. Fruytier en J.G. Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2020.
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar het Zaaksdossier met de naam ‘Witwassen contra [naam verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 1] ’. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
Pag. 0275-0277 (een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 2 februari 2017).
Pag. 2367-2368 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 1] ) & Pag. 3838 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ).
Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0235-0236 (een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 9 augustus 2017).
Pag. 0498, 0507 en 0513 (geschriften, te weten arbeidsovereenkomsten van 1 januari 2013, 1 juni 2015 en 1 augustus 2015).
Pag. 3844 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ) & Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3397-3398 (proces-verbaal van bevindingen startersgesprek [naam 1] ).
Verklaringen van [naam verdachte] en [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0034 en 0036 (proces-verbaal witwassen, valsheid in geschrift, criminele organisatie) & Pag. 2235 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ).
Pag. 0725 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ); Pag. 1067 en 1073-1081 (proces-verbaal van bevindingen hypotheekdossier [naam bank 2] ); Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ); Pag. 3514-3515 (proces-verbaal van aanvulling I) & Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.
Behalve urenlijst wordt in het dossier en in de dagvaarding gesproken van mandagenregister of werkbriefje. Daarmee wordt hetzelfde bedoeld. Wanneer in dit vonnis over factuur wordt gesproken, moet daaronder – voor zover van toepassing – worden begrepen de bijbehorende urenlijst.
Pag. 0170-0171 (proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 2] ); Pag. 0475-0496 (proces-verbaal van bevindingen administratie [naam 1] ); Pag. 775-788 (proces-verbaal van bevindingen administratie [naam bedrijf 4] ); Pag. 2308-2364 (proces-verbaal van bevindingen administratie [naam bedrijf 13] ); Pag. 2726-2741 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten [naam 1] ); Pag. 3517-2522 (proces-verbaal van aanvulling I); Pag. 3910-3911 (proces-verbaal van aanvulling II) & Verklaringen van [naam verdachte] en [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
0475-0478 (proces-verbaal van bevindingen administratie [naam 1] ); Pag. 2155-2157 (een geschrift, te weten een gespreksverslag tussen de [naam bank 2] en [medeverdachte 1] ) & Pag. 3404 (proces-verbaal van verhoor verdachte J. [medeverdachte 1] ).
Pag. 0569, 0575, 0704, 2320, 2322, 2357, 3499, 3505-3507, 3715, 3731 en 4154 (geschriften, te weten facturen van 16 augustus 2013, 25 oktober 2013, 30 juni 2015, 23 september 2016, 13 december 2016, 23 maart 2017 en 27 oktober 2017).
Pag. 3468-3472 (een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 8 maart 2018).
Pag. 2103-2108 en 4125-4130 (processen-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] ).
Pag. 2106 en 4125-4130 (processen-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] ).
Pag. 3859-3860 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ) & Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3859-3860 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ).
Pag. 2104 en 2107 (proces-verbaal van verhoor [persoon 2] ) & Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3835 (een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 1] ).
Pag. 2315 en 2331 (proces-verbaal bevindingen [naam bedrijf 13] ); Pag. 3861 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ) & Pag. 4129 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] ).
Pag. 3506-3507 (geschriften, te weten een brief van 6 december 2016 en een factuur van 13 december 2016) & Pag. 4127 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] ).
Pag. 0553 (een geschrift, te weten een factuur van 22 juli 2013).
Pag. 2132 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] ).
Pag. 2132 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] ) & Verklaringen van [medeverdachte 2] en [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0178-0179 en 0181 (geschriften, te weten facturen van 21 en 22 juli 2017 en een mandagenlijst).
Pag. 0167 (proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 2] ); Pag. 1998 (proces-verbaal van bevindingen reisbewegingen) & Pag. 2086-2087 en 3831-3832 (geschriften, te weten tapgesprekken van 14 en 21 juli 2017).
Pag. 0174 (proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 2] ).
Pag. 3844 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ).
Pag. 3878 (een geschrift, te weten een schriftelijk verklaring van [medeverdachte 2] ).
Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Verklaringen van [naam verdachte] en [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Verklaringen van [naam verdachte] en [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020
Pag. 0167 (proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 2] ).
Pag. 2095-2096 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] ), Pag. 2099-2100 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] ) & Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0645, 0648, 4145 en 4148 (geschriften, te weten facturen van 14 januari 2014 en 17 januari 2014).
Pag. 0656 en 4147 (geschrift, te weten mandagenlijsten); Pag. 3517 (proces-verbaal van aanvulling I) & Pag. 4002-4004 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] ).
Pag. 0744-0745 en 4151-4153 (geschriften, te weten een factuur van 12 augustus 2015 en een mandagenlijst).
Pag. 4118 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] ).
Pag. 0454-0457 (proces-verbaal van bevindingen paspoort [naam 7] ) & Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 2775-2777, 2811-2812, 2851-2853, 2878-2879, 3046-3048, 3520, 3788-3789 (geschriften, te weten facturen van 8 juli 2016, 9 november 2016, 8 februari 2017, 8 mei 2017 en 4 december 2017 en mandagenlijsten).
Pag. 1998 (proces-verbaal van bevindingen reisbewegingen); Pag. 2056-2057 (proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens [naam vliegmaatschappij 1] ); Pag. 2064-2065 (proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens [naam vliegmaatschappij 2] ) & Pag. 2737 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten [naam 1] ).
Pag. 2735-2736 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten [naam 1] ).
Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3965 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] ).
Pag. 0530-0823, 0856 en 0864-0865 (geschriften, te weten een factuur van 30 december 2013 en mandagenlijsten).
Pag. 0622, 0625, 0933 en 0936 (geschriften, te weten mandagenlijsten).
Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 2367 (proces-verbaal van verhoor [persoon 1] ).
Pag. 4118 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] ).
Pag. 3404-3408 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] ) & Pag. 3813 en 3817 (geschriften, te weten een arbeidsovereenkomst van 1 augustus 2012 en een ontslagbrief van 8 juni 2015).
Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 10 januari 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0719-0721 (geschriften, te weten facturen van 28 augustus 2015).
Pag. 0722 (een geschrift, te weten een mandagenlijst).
Pag. 0454-0457 (proces-verbaal van bevindingen paspoort [naam 7] ).
Vgl. Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6531.
Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Vgl. HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7960, r.o. 4.6.
Pag. 3848 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ) & Verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020 & Pag. 3848 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ).
Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ) & Pag. 3514-3515 (proces-verbaal van aanvulling I).
Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ) & Pag. 3514-3515 (proces-verbaal van aanvulling I).
Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ) & Pag. 3514-3515 (proces-verbaal van aanvulling I).
Pag. 0752 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ); Pag. 1067 en 1073-1081 (proces-verbaal van bevindingen hypotheekdossier [naam bank 2] ) & Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.
Pag. 1045-1049 (proces-verbaal van bevindingen hypotheekdossier [naam bank 2] ).
Pag. 0749-0750 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ).
Pag. 0034 en 0036 (proces-verbaal witwassen, valsheid in geschrift, criminele organisatie) & Pag. 2235 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [naam 1] ).
Pag. 0038-0039 (proces-verbaal witwassen, valsheid in geschrift, criminele organisatie).
Pag. 0507 en 0513 (geschriften, te weten arbeidsovereenkomsten van 1 juni 2015 en 1 augustus 2015).
Pag. 1480-1483 (proces-verbaal van bevindingen over de inschrijving op en de betalingen aan [naam school] van de kinderen [achternaam verdachte] ); Pag. 3240-3255 (proces-verbaal van bevindingen inbeslagname wijn) & Pag. 3451-3453 (proces-verbaal vertrekking gevorderde gegevens [naam bedrijf 9] ).
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met nummer [nummer 30] van 16 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar Rechercheur [nummer 31] .
Pag. 0027-0031 (proces-verbaal Witwassen, valsheid in geschrift, criminele organisatie).
Pag. 1564-1813 (proces-verbaal van bevindingen OVC onderzoek Fiorino) & Pag. 1814-1994 (proces-verbaal van bevindingen OVC gesprekken Harlan ).
Pag. 0159-0160 (proces-verbaal van verhoor verdachte [naam verdachte] ) & Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.
Pag. 0163-0164 (proces-verbaal van bevindingen verklaring getuige [persoon 4] ).
Verklaring van [naam verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.