ECLI:NL:PHR:2025:1088 - Parket bij de Hoge Raad - 8 juli 2025
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01417
Zitting 8 juli 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 5 april 2023 door het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden wegens ‘opzetheling’ veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede 100 uren taakstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 23/01416 en 23/01418. Het cassatieberoep in de zaak 23/01416 is op 21 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard. In de zaak 23/01418 zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem , heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de bewijsvoering. Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, ’s hofs bewijsoverwegingen en delen van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2023 weer.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen, bewijsoverwegingen en het proces-verbaal van de terechtzitting
- Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘zij op 30 april 2020 te [plaats] , een aanhanger (veewagen) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.’
- De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangiftevan politie Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 13 september 2019 opgemaakt door [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar domein generieke opsporing van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van [benadeelde] :
Ik ben eigenaar van een aanhangwagen van het merk Wopa, type SA0051, bruin met groen van kleur, voorzien van [kenteken 1] .
Op donderdag 12 september 2019 omstreeks 18:00 uur heb ik de aanhanger geparkeerd aan [a-straat 1] te [plaats] . Toen ik op vrijdag 13 september 2019 omstreeks 08:00 uur bij het weiland kwam, zag ik dat het hek was opengebroken. Daarna keek ik naar de plek waar de aanhangwagen gestald stond en zag dat deze door onbekende(n) was weggenomen.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingenvan politie Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 2 september 2020 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] , brigadier van politie, en [verbalisant 3] , aspirant van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisanten:
Op donderdag 30 april 2020 omstreeks 11:30 uur (…) op (…) [b-straat] te [plaats] (…) zagen wij dat de bestuurder van een groenblauwe Volkswagen Transporter California met [kenteken 2] over deze weg reed. Wij zagen dat achter dit voertuig een aanhanger was gekoppeld van het merk Henra type “veewagen” die was voorzien van het [kenteken 3] (met duplicaatcode 1). (…) Daarop is het [kenteken 3] door ons middels de diensttelefoon met de MEOS-app bevraagd in de kentekendatabase van de RDW. Hieruit bleek ons dat dit kenteken was afgegeven voor een aanhanger van het merk VAR type 1B (veewagen) met als datum 1e toelating 17 augustus 1978 op naam van: [verdachte] , Geboren [geboortedatum] -1963 (…) Aangezien de door ons waargenomen aanhangwagen duidelijk van een recenter bouwjaar was kon het niet anders zijn dan dat deze voorzien was van een valse kentekenplaat.
Ik, [verbalisant 2] , sprak de bestuurder aan en zag daarbij dat dit de mij ambtshalve bekende vader van de tenaamgestelde was. Dit betreft; [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] -1960 (…) Ik zag dat zijn dochter (…) naast hem in de auto zat.
[kenteken 3] . Aanhangwagen type Veewagen merk HENRA model TK. Het VIN van dit voertuig is af fabriek aangebracht tegen trekdriehoek 090 cm vanaf hart koppeling. Op deze locatie werd geen VIN aangetroffen. Wel zagen wij op deze plek werktuigsporen van een slijptol of iets dergelijks. Het VIN was kennelijk weggeslepen. Tevens zagen wij dat op deze plek grijze verf over de slijpsporen was gespoten. Verder zagen wij dat alle herkenningspunten zoals stickers en typeplaatjes van de aanhanger verwijderd waren.
Door collega [onderzoeker] van de afdeling FO/VOA is onderzoek gedaan aan de inbeslaggenomen voertuigen. Uit deze onderzoeken is het volgende gebleken:
- Voertuig Identificatie Nummer van de HENRA type TK aanhangwagen is verwijderd/onleesbaar gemaakt. Juiste identiteit kon toch worden vastgesteld en betreft [kenteken 4] . (…) Op 13-9-2019 is door eigenaar/tenaamgestelde [benadeelde] via internet onder nummer PL0600-2019408114 aangifte gedaan van diefstal aanhanger vanaf [a-straat 1] [plaats] . Abusievelijk is daarbij door hem het verkeerde [kenteken 1] opgegeven.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachtevan politie Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 15 oktober 2020 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 5] , hoofdagent van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als weergave van het verhoor van [verdachte] :
V: Vraag verbalisant A: Antwoord verdachte/getuige/etc.
A: En die andere aanhangwagen hebben we gekocht via een kaartje bij de winkel. Ik kon hem laten keuren bij de RDW. Maar deze zaten dicht vanwege Corona dus ik kon geen afspraak maken. Ik heb het kenteken op deze nieuwe aanhangwagen gedaan om spullen naar de stort te kunnen brengen.
O: Verdachte laat een advertentie kaartje van Kaufland, waarop een paardentrailer/veewagen te koop wordt aangeboden en een post-it met een adres in [plaats] aan ons zien. (Een kopie wordt bij het verhoor gevoegd) V: Welk kenteken zat erop toen u de aanhangwagen aanschafte? A: Er zat geen kenteken op. V: wat heeft u ervoor betaald? A: Hij vroeg er 400 euro voor maar ik mocht hem voor 350 euro meenemen. V: Hoe heeft u dat betaald? A: Contant.
Bijlage gevoegde foto’sbehorend bij voormeld proces-verbaal van bevindingen (…), zakelijk weergegeven:
- Het hof heeft inzake het bewijs het volgende overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Feiten
Op 30 april 2020 reden de partner en de dochter van verdachte met een achter hun voertuig gekoppelde aanhanger van het merk Henra. Het op deze aanhanger bevestigde kenteken ( [kenteken 3] ) was gesteld op naam van verdachte. Uit controle van de kentekendatabase van de Dienst Wegverkeer (RDW) bleek dat dit kenteken was afgegeven voor een aanhanger van het merk VAR type 1B met als datum van eerste toelating 17 augustus 1978. De waargenomen aanhanger was duidelijk van een recenter bouwjaar. Na de staandehouding bleek het voertuigidentificatienummer (VIN) van de aanhanger niet zichtbaar te zijn en werden op de plek waar het VIN behoort te zitten werktuigsporen van een slijptol en grijze verf waargenomen. Verder zagen de agenten dat alle herkenbare stickers en typeplaatjes van de aanhanger waren verwijderd. Vervolgens is nader onderzoek ingesteld. Daarbij is het originele VIN achterhaald en is vastgesteld dat het hoort bij [kenteken 4] . Op 13 september 2019 heeft de rechtmatige eigenaar aangifte gedaan van diefstal van die aanhanger.
Door verdachte is een handgeschreven briefje van de supermarkt Kaufland overgelegd met de tekst dat voor € 400,- een in goede staat verkerende paardentrailer zonder kenteken te koop werd aangeboden in [plaats] . Verdachte heeft verklaard dat zij € 350,- voor de aanhanger heeft betaald en voornemens was een nieuw kenteken aan te vragen bij de RDW.
Standpunt van het openbaar ministerie De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van opzetheling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen deskundige is op het gebied van aanhangers en kentekens. Daarnaast was zij voornemens om naar de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te gaan om een kenteken aan te vragen. Onder die omstandigheden heeft verdachte aan haar onderzoeksplicht voldaan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte schuldig is aan opzet- dan wel schuldheling is het hof uitgegaan van de volgende omstandigheden.
- Verdachte was op 30 april 2020 in het bezit van een gestolen aanhanger;
- de aanhanger was op het moment van staandehouding, op 30 april 2020, voorzien van een op naam van verdachte gestelde kentekenplaat van een andere aanhanger;
- de identificerende gegevens van de gestolen aanhanger waren verwijderd en getracht was om de sporen daarvan te camoufleren;
- deze aanhanger was op het moment van de aanschaf door verdachte niet voorzien van een kenteken, en;
- verdachte heeft vanaf het moment van verkrijging van de aanhanger geweten dat deze aanhanger wel voorzien moest zijn van een kenteken.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het voorhanden hebben van een gestolen aanhanger. Verdachte heeft een in goede staat verkerende aanhanger zonder kenteken(papieren) gekocht voor het relatief geringe bedrag van € 350,- terwijl het VIN was weggeslepen en overgespoten en de stickers en typeplaatjes waren verwijderd. Aldus heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanhanger van misdrijf afkomstig was. Daarmee is bewezen dat verdachte schuldig is aan opzetheling.’
- Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 22 maart 2023, houdt onder meer het volgende in:
‘Op vragen van de voorzitter verklaart verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
De aanhanger stond op mijn naam gesteld.
Ik blijf bij mijn verklaring dat de aanhanger is gekocht via een briefje bij de supermarkt. Ik heb de aanhanger gekocht zonder kenteken en ik kreeg geen papieren. Het was een oude aanhanger.
Ik heb het kenteken van een andere aanhanger op de aanhanger in kwestie geplaatst, want ik had in de tuin gewerkt en stenen ingeladen. Ik kon niets anders op dat moment. Ik kon geen nieuw kenteken aanvragen, want deze moest dan ter plekke worden gekeurd. Dit was niet mogelijk vanwege corona.
Ik wilde een nieuw kenteken gaan aanvragen bij de RDW.
Ik vond het niet raar om de aanhanger zonder papieren te kopen.
U houdt mij voor dat het Voertuigidentificatienummer (VIN) was weggekrast. Ik heb daar niet naar gekeken. Ik was te goeder trouw.
Ik heb verschillende kentekens op mijn naam staan; twee brommers en een auto.
Op vragen van de jongste raadsheer verklaart verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb de trailer opgehaald aan [c-straat] te [plaats] . Hier staan boerderijen. Ze bouwen daar een woning bij voor de kinderen.
U houdt mij voor dat je hier niet kan komen als je het adres van [c-straat] dat vermeld staat op het briefje invoert op de TomTom, maar dat [c-straat] wel bestaat. Dat is toeval.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor, legt die aan het hof over en rekwireert – zakelijk weergegeven – als volgt:
Het betreft hier een zaak die gaat over de verwerving, de aanschaf, dan wel het voorhanden krijgen. De verklaringen zijn deels ongeloofwaardig, deels onverifieerbaar en deels evident onjuist.
De aanhanger was te koop aangeboden zonder een kenteken. De gedragingen van verdachte zijn vreemd, want zij heeft zelfstandig een kenteken aan de aanhanger gekoppeld. Ook is het VIN weggeslepen en zijn verdere identificatieplaatjes verwijderd. Er was kennelijk een vermoeden dat er iets niet in de haak was.
Ik verzoek het hof om een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis op te leggen.
De raadsman van verdachte voert het woord tot verdediging – zakelijk weergegeven – als volgt:
Cliënte wist niets van de aanhanger en het VIN. Zij is immers geen deskundige. Cliënte heeft € 350 betaald voor de aanhanger en was voornemens om naar de RDW te gaan voor een kenteken. Wat mag allemaal van cliënte worden verwacht? Moet zij het VIN checken? Wat was zij dan precies te weten gekomen? Had cliënte moeten weten dat er een VIN had gezeten? Dat is mijns inziens teveel gevraagd. Ik verzoek het hof daarom cliënte vrij te spreken van het tenlastegelegde.’
Bespreking van het middel
-
Het middel behelst twee deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat het bewezenverklaarde, in het bijzonder voor zover inhoudend dat de verdachte ‘ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de aanhangwagen op z’n minst voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben van een gestolen aanhangwagen’ niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. De tweede deelklacht houdt in dat in de bewijsoverwegingen relevante feiten en omstandigheden staan die ‘niet worden gedragen door de bewijsvoering’. Ik bespreek de tweede deelklacht het eerst.
-
De steller van het middel geeft aan dat het oordeel van het hof ‘dat de aanhangwagen voor een relatief gering bedrag is gekocht’ niet uit de bewijsvoering blijkt, nu uit de bewijsvoering ‘niet de reële waarde van de aanhangwagen (kan) worden afgeleid.’ De steller geeft daarbij aan ‘dat de aanhangwagen nog voor circa € 125 ter keuring moet worden aangeboden bij de RDW’ en dat dit bedrag ‘de verkoopprijs natuurlijk wel gematigd’ heeft.
-
Het hof heeft overwogen dat verdachte ‘een in goede staat verkerende aanhanger zonder kenteken(papieren) (heeft) gekocht voor het relatief geringe bedrag van € 350,-‘. Dat de verdachte voor de aanhangwagen € 350,- heeft betaald, volgt uit de verklaring van de verdachte die het hof voor het bewijs heeft gebezigd (bewijsmiddel 4). Dat het om een relatief gering bedrag gaat heeft het hof kunnen afleiden uit de omstandigheid dat het om een ‘paardentrailer/veewagen’ gaat, die volgens de onder de bewijsmiddelen opgenomen advertentie ‘in goede staat’ is. Ik merk daarbij op dat de raadsman bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting niet heeft aangevoerd dat de prijs marktconform is, maar dat de verdachte ‘geen deskundige’ is. Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat het hof de reële waarde van de aanhangwagen in een bedrag had moeten uitdrukken, stelt hij een eis die het recht niet kent.
-
De steller van het middel voert voorts aan dat uit de bewijsvoering niet volgt dat verdachte ‘op 30 april 2023 de kentekenplaten van een andere aanhangwagen heeft gebruikt om de herkomst (‘goed afkomstig uit een misdrijf’) te camoufleren.’
-
Het hof heeft overwogen dat de aanhanger ‘op het moment van staandehouding, op 30 april 2020, (was) voorzien van een op naam van verdachte gestelde kentekenplaat van een andere aanhanger’, dat de aanhanger ‘op het moment van de aanschaf door verdachte niet (was) voorzien van een kenteken’ en dat verdachte ‘vanaf het moment van verkrijging van de aanhanger (heeft) geweten dat deze aanhanger wel voorzien moest zijn van een kenteken.’ Deze vaststellingen heeft het hof uit de bewijsmiddelen (in het bijzonder 2 en 4) kunnen afleiden. Het hof heeft niet met zoveel woorden overwogen dat de verdachte de kentekenplaten van een andere aanhangwagen heeft gebruikt om te camoufleren dat het goed afkomstig is uit een misdrijf. Voor zover het middel daarvan uitgaat, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft uit een aantal feiten en omstandigheden, waaronder de genoemde, afgeleid dat verdachte ‘minst genomen voorwaardelijk opzet (heeft) gehad op het voorhanden hebben van een gestolen aanhanger’.
-
De tweede deelklacht faalt.
-
Ik merk nog op dat de bewijsvoering op een ander punt wel een gebrek vertoont. De aangifte van [benadeelde] houdt in dat het om een aanhangwagen van het merk Wopa, type SA0051, met [kenteken 1] gaat (bewijsmiddel 1). Verbalisanten spreken over een aanhangwagen type veewagen merk Henra model TK. De juiste identiteit betreft ‘ [kenteken 4] ’ (bewijsmiddel 2). Verbalisanten vermelden wel dat aangever abusievelijk het verkeerde [kenteken 1] heeft opgegeven, maar niet dat het juiste [kenteken 4] was. Opgehelderd wordt evenmin of de aanhangwagen merk Wopa de bedoelde veewagen merk Henra is. Nu over dit gebrek in de bewijsvoering niet wordt geklaagd, ga ik daar verder aan voorbij.
-
Inzake de bewijsvoering van het opzet wordt in de toelichting aangevoerd dat uit de jurisprudentie ‘kan worden afgeleid dat hoe sneller het moment van het plegen van een vermogensdelict wordt gevolgd door de ontdekking van het voorwerp in het bezit van de verdachte, des te sneller bij het uitblijven van geloofwaardige alternatieve scenario’s de criminele herkomst en wetenschap van de verdachte ten tijde van de verkrijging kan worden aangenomen.’ De steller van het middel wijst erop dat verdachte de aanhangwagen ‘niet kort ná het vermogensdelict’ heeft verkregen. Daarnaast heeft verdachte ‘over de aankoop een aannemelijke verklaring afgelegd’, namelijk ‘dat het een oude aanhangwagen betrof die zij voor een bedrag van €350,- heeft gekocht’. Het hof heeft volgens de steller ‘in het midden gelaten of zij de verklaring aannemelijk vindt.’
-
Het hof overweegt ter onderbouwing van het oordeel dat verdachte ‘bewust de aanmerkelijke kans (heeft) aanvaard dat de aanhanger van misdrijf afkomstig was’ dat ‘verdachte een in goede staat verkerende aanhanger zonder kenteken(papieren) (heeft) gekocht voor het relatief geringe bedrag van € 350,-‘. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat het hof in het midden heeft gelaten of de verklaring van verdachte met betrekking tot de aankoop van de aanhanger al dan niet aannemelijk is, faalt het middel derhalve.
-
Voorts wordt opgekomen tegen ’s hofs oordeel dat verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de aanhangwagen op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben van een gestolen aanhangwagen.
-
Artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a, Sr houdt – onder meer – in dat hij die een goed verwerft of voorhanden heeft terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen daarvan wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zich schuldig maakt aan opzetheling. Onder dit ‘weten’ is mede begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het goed door misdrijf is verkregen.
[1] De rechter mag bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf ‘ten tijde van’ onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van het goed betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen.[2] Bij de bewijsvoering van het voorwaardelijk opzet kunnen de omstandigheden waaronder de verdachte het goed voorhanden heeft gekregen een rol spelen.[3] Maar ook feiten en omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan kunnen van belang zijn voor de bewijsvoering van het voorwaardelijk opzet.[4] -
Het hof heeft geoordeeld dat verdachte ‘minst genomen voorwaardelijk opzet (heeft) gehad op het voorhanden hebben van een gestolen aanhanger.’ Het hof heeft dit voorwaardelijk opzet afgeleid uit een samenstel van feiten en omstandigheden: de verdachte was op 30 april 2020 in het bezit van een gestolen aanhanger, de aanhanger was voorzien van een op naam van verdachte gestelde kentekenplaat van een andere aanhanger, de identificerende gegevens van de gestolen aanhanger waren verwijderd en getracht was om de sporen daarvan te camoufleren, de aanhanger was op het moment van de aanschaf door verdachte niet voorzien van een kenteken en verdachte heeft vanaf het moment van verkrijging geweten dat de aanhanger wel voorzien moest zijn van een kenteken.
-
De steller van het middel voert aan dat ‘uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard’ en dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt ‘als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.’ In dit kader wordt verwezen naar twee arresten van Uw Raad.
[5] -
In verband met deze verwijzing merk ik op dat het bij voorwaardelijk opzet op het van misdrijf afkomstig zijn van een voorwerp niet gaat om opzet op een gevolg. Dat doet er evenwel niet aan af dat ook bij voorwaardelijk opzet op het van misdrijf afkomstig zijn sprake kan zijn van contra-indicaties die aan een bewezenverklaring in de weg staan.
-
De steller van het middel meent dat een contra-indicatie aanwezig is: ‘Namelijk het voornemen om de aanhangwagen te laten keuren bij de RDW.’
-
Dat de verdachte heeft aangevoerd voornemens te zijn om de aanhanger te laten keuren door de RDW doet naar het mij voorkomt niet af aan de toereikendheid van de bewijsvoering van het voorwaardelijk opzet. Ik wijs er daarbij in de eerste plaats op dat de verdachte niet heeft aangevoerd dat zij daadwerkelijk in contact is getreden met het RDW om een keuring (op een later tijdstip) te laten plaatsvinden, of daarvan bewijzen heeft overgelegd. Ik begrijp voorts dat het hof heeft geoordeeld dat deze bewering, voor zover al geloofwaardig, niet afdoet aan de aanwijzingen in de bewijsvoering die op de afkomst uit misdrijf en de wetenschap daarvan betrekking hebben. Dat is niet onbegrijpelijk. Ik wijs, behalve op de aspecten die het hof specifiek heeft benoemd, ook op het verwijderd zijn van alle herkenningspunten, zoals stickers en typeplaatjes (bewijsmiddel 2).
-
Al met al is het oordeel van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanhanger van misdrijf afkomstig was niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook de eerste deelklacht faalt.
-
Daarmee faalt het middel.
Slotsom
-
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de op art. 81, eerste lid, RO gebaseerde formulering. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. Dat dient te leiden tot strafvermindering.
[6] Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven . -
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Vgl. HR 19 januari 1993, NJ 1993/491 m.nt. Van Veen en HR 16 februari 1993, NJ 1994/32 m.nt. Schalken. Zie ook: HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5527, rov. 2.3.
HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. Rozemond.
HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:711, NJ2019/175 m.nt. Wolswijk.
Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:132, NJ 2019/313 m.nt. Rozemond (inzake een gestolen aanhanger).
HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ2003/552 m.nt. Buruma en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ2019/103 m.nt. Wolswijk.
HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, NJ 2024/133. Vgl. HR 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:631.