ECLI:NL:PHR:2025:1084 - Parket bij de Hoge Raad - 8 juli 2025
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01418
Zitting 8 juli 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 5 april 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘opzetheling’ veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede 120 uren taakstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 23/01416 en 23/01417. Het cassatieberoep in de zaak 23/01416 is op 21 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard. In de zaak 23/01417 zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de bewijsvoering. Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, ’s hofs bewijsoverwegingen en passages uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 22 maart 2023 weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, bewijsoverwegingen en proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep
- Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘zij op 30 april 2020 te [plaats] , een personenauto voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.’
- De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangiftevan Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 11 september 2017 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van [benadeelde] :
Ik ben eigenaar van een personenauto van het merk Volkswagen, type Transportercamper California, Grijs van kleur, voorzien van [kenteken 1] .
Op 10 september 2017 omstreeks 21:00 uur is de personenauto geparkeerd aan [c-straat ] te [plaats] op onze oprit. Toen ik op maandag 11 september 2017 omstreeks 07:30 uur de personenauto weer in gebruik wilde nemen zag ik dat deze door onbekende(n) was weggenomen.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingenvan Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 2 september 2020 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] , brigadier van politie, en [verbalisant 3] , aspirant van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisanten:
Op donderdag 30 april 2020 (…) op (…) [d-straat ] te [plaats] (…) zagen wij dat de bestuurder van een groenblauwe Volkswagen Transporter California met [kenteken 2] over deze weg reed.
Het [kenteken 2] bleek bij controle van het RDW-register op naam te staan van: [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1981.
Ik, [verbalisant 2] , sprak de bestuurder aan en zag daarbij dat dit de mij ambtshalve bekende vader van de tenaamgestelde was. Dit betreft; [betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] -1960 (…) Ik zag dat zijn dochter (tenaamgestelde van het door hem bestuurde voertuig) naast hem in de auto zat.
[kenteken 2] , Volkswagen Transporter, type California Kampeerwagen. Het VIN van dit voertuig is af fabriek aangebracht in het midden van het schutbord in de motorruimte. Op deze locatie werd door mij, [verbalisant 2] , het bij het [kenteken 2] behorende VIN [nummer] aangetroffen. Ik zag bij de controle echter dat er rondom het carrossieriedeel waarin dit VIN was aangebracht niet originele kitnaden aanwezig waren.
Door collega [onderzoeker] van de afdeling FO/VOA is onderzoek gedaan aan de inbeslaggenomen voertuigen. Uit deze onderzoeken is het volgende gebleken:
- Identiteit van de Volkswagen Transporter California is aangepast (omgekat). Juiste identiteit betreft [kenteken 1] (het hof begrijpt: [kenteken 1] ). Van dit voertuig is op 11-9-2017 onder [nummer] aangifte gedaan van diefstal vanaf [c-straat 1] [plaats] .
Uit door mij, [verbalisant 2] , bij de RDW opgevraagde informatie met betrekking tot de invoer van het voertuig dat is gebruikt voor het omkatten (de zogenaamde donor) bleek mij het volgende: De donor betreft een oorspronkelijk Duits voertuig met een datum 1e toelating van 6-11-2008 en VIN [nummer] .
Op 3 juli 2019 is het voertuig vervolgens door [medeverdachte] aangemeld bij RDW-keuringsstation Almelo ten behoeve van het verkrijgen van een Nederlands kentekenbewijs. Na keuring is op 10-7-2019 het Nederlandse [kenteken 2] afgegeven. Dit kenteken heeft vervolgens vanaf 19-7-2019 de onderstaande historie met betrekking tot tenaamgestelden: 10-07-2019 te 17:01 tot 19-07-2019 te 19:21 uur: [medeverdachte] 19-07-2019 te 19:22 tot heden (inbeslagname) [verdachte] .
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 26 oktober 2020 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende
als weergave van het verhoor van [verdachte] :
V: Vraag verbalisant A: Antwoord verdachte/getuige/etc. O: Opmerking verbalisant (als niet in pv of niet gebruikt wordt dan weglaten)
A: Bij [A] op de [a-straat 1] te [plaats] .
O: verdachte toont de factuur van de auto en toont foto’s van de schade. Deze worden als bijlage toegevoegd.
V: Hoe kan het dat jij een omgekatte bus op naam hebt staan? A: Ik wist niet dat hij omgekat was, ik heb het via een bedrijf gekocht.
Bijlage gevoegde foto behorend bij voormeld proces-verbaal (…), zakelijk weergegeven:
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof, van 22 maart 2023, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat [betrokkene 1] overleden was op het moment van aankoop en dat de factuur een telefoonnummer van mijn ex-partner bevat. Ik heb hier al eerder over verklaard. Mijn ex-partner [betrokkene 3] is een verslaafde. Het einde van onze relatie betrof een vechtscheiding. Hij weet dat ik altijd van een camper heb gedroomd. Ik heb het gevoel dat mij een oor is aangenaaid.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingenvan Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 30 oktober 2020 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 30 oktober 2020 omstreeks 09:36 uur heb ik, [verbalisant 4] , het bedrijf [A] gebeld.
Ik kreeg vervolgens [betrokkene 4] aan de telefoon. Ik vroeg aan haar of er bij hun bedrijf een [betrokkene 1] werkt. Ik hoorde haar zeggen dat [betrokkene 1] overleden was. Ik vroeg aan haar wanneer dit was gebeurd, zij vertelde mij dat [betrokkene 1] op 28 april 2018 was overleden. Ik vroeg haar of er een junior [betrokkene 1] was. Ik hoorde haar toen zeggen dat de jongen vijf jaar oud was.
Zij vroeg mij vervolgens om wat voor auto het gaat die verkocht was. Ik vertelde haar dat dit ging om een Volkswagen. Ik hoorde haar zeggen dat het bedrijf alleen maar het merk Citroen en Ford Fiesta verkoopt.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingenvan Eenheid Oost-Nederland (…), d.d. 30 oktober 2020 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie (…), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 30 oktober 2020, was ik belast met het onderzoek naar een telefoonnummer die op de factuur van de aankoop van een Volkswagen bus stond.
Ik keek in de beschikbare politiesystemen of [telefoonnummer 1] , in de politiesystemen voor kwam. Ik zag toen dat het voornoemde telefoonnummer op 9 april 2019 als communicatiemiddel van [betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] 1980 te [plaats] , in de politiesystemen was gezet.
Vervolgens keek ik naar welke relaties er van [betrokkene 3] in de politiesystemen waren vastgesteld. Ik zag toen dat [verdachte] als zijn partner in de politiesystemen stond.’
- Het hof heeft inzake het bewijs het volgende overwogen:
‘Feiten
Op 30 april 2020 bevond verdachte zich als bijrijder in een Volkswagen California met het op haar naam gestelde [kenteken 2] . Na de staandehouding bleek dat rondom het carrosseriedeel met het voertuigidentificatienummer (VIN) [nummer] niet-originele kitnaden aanwezig waren. Vervolgens is nader onderzoek ingesteld. Het voertuig was sinds 17 september 2017 als gestolen aangegeven. Voor het voertuig was oorspronkelijk het [kenteken 1] uitgegeven. Het aan het hiervoor bedoelde VIN gekoppelde en van oorsprong Duitse (donor)voertuig is op 3 juli 2019 door de moeder van verdachte aangemeld bij het keuringsstation van de Dienst Wegverkeer (RDW) in Almelo ter verkrijging van een Nederlands kenteken. Op 10 juli 2019 is het voertuig op naam van de moeder van verdachte gesteld en kort daarna, op 19 juli 2019, is het voertuig op naam van verdachte
Door verdachte is een factuur voor de aankoop van de Volkswagen California overgelegd met daarop onder meer vermeld:
- “ [A] ” ( [A] ) als verkopende partij;
- verdachte als aankopende partij;
- [betrokkene 1] als verkoper;
- 28 oktober 2018 als datum van de verkoop;
- [telefoonnummer 1] als telefoonnummer van [A] ;
- “ [a-straat 1] [plaats] ” als adres van [A] , en;
- “FIN NR” [nummer] .
De factuur gaf aanleiding tot nader onderzoek door de politie. Daarbij heeft een medewerker van [A] verklaard dat het bedrijf enkel de merken Citroën en Ford (Fiësta) verkoopt en dat [betrokkene 1] op 28 april 2018 was overleden. Het telefoonnummer op de factuur bleek op 9 april 2019 in de politiesystemen te zijn geregistreerd als communicatiemiddel van [betrokkene 3] , de ex-partner van verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft tot vrijspraak gerekwireerd en daartoe aangevoerd dat de omstandigheden waaronder het voertuig is aangekocht onvoldoende blijken uit het dossier.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en zich aangesloten bij de advocaat-generaal. Verder heeft hij aangevoerd dat van het door verdachte geschetste scenario – dat het telefoonnummer van haar ex-partner op de factuur stond omdat hij haar mogelijk ‘een oor wilde aannaaien’ – niet kan worden gezegd dat het onwaarschijnlijk is. Daarnaast had verdachte het aankoopbedrag van € 16.000,- bij elkaar gespaard met de handel in puppy’s. Tot slot had verdachte geen notie van de staat van de camper, omdat haar vader deze na de aankoop heeft opgeknapt en haar moeder er vervolgens mee naar de RDW is gegaan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte schuldig is aan opzet- dan wel schuldheling is het hof uitgegaan van de volgende omstandigheden.
- Verdachte reed op 30 april 2020 in een gestolen en omgekat voertuig dat was voorzien van een op haar naam gesteld kenteken;
- namens het op de factuur als verkoper vermelde bedrijf is verklaard dat het bedrijf twee andere automerken verkoopt, niet zijnde Volkswagen;
- de op de factuur als verkoper vermelde persoon was op de factuurdatum al een half jaar overleden, en;
- in de opmaak van de factuur staan diverse fouten in spelling en interpunctie, zoals “ [A] ”, “ [a-straat ] ” als adres van [A] , “FIN NR” ter aanduiding van het – niet oorspronkelijk aan de Volkswagen California gekoppelde – VIN [nummer] ;
- het op de factuur vermelde mobiele telefoonnummer van [A] is van de ex-partner van verdachte.
Op grond van bovenstaande omstandigheden stelt het hof vast dat de door verdachte overgelegde factuur vals is en dat de aankoop die volgens verdachte met de factuur zou worden aangetoond, nooit heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft over het tenlastegelegde onder meer verklaard dat (1) zij de Volkswagen California van [A] heeft gekocht, (2) zij niet wist van het valselijk aangebrachte VIN en (3) haar ex-partner haar mogelijk een oor heeft willen aannaaien door haar via [A] een gestolen voertuig te laten kopen. Het hof acht die verklaring niet alleen onverifieerbaar, maar – in het licht van de valse factuur die diende als onderbouwing van die verklaring – ook kennelijk leugenachtig. Naar het oordeel van het hof is sprake van een welbewust opgetrokken rookgordijn om de criminele herkomst van de Volkswagen California te verhullen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het moment van verkrijgen van de Volkswagen wist dat deze van enig misdrijf afkomstig was.’
- Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 22 maart 2023, houdt onder meer het volgende in:
‘Op vragen van de voorzitter verklaart verdachte - zakelijk weergegeven - als volgt:
De camper stond op mijn naam en mijn vader bestuurde deze toen hij werd aangehouden vanwege de aanhanger.
De auto stond naast het terrein van [A] , zoals te zien op de tekening in het dossier. Ik heb € 16.000 betaald voor deze auto. Ik had een paar dagen bedenktijd en daarna is de auto naar mij toegebracht.
Ik heb wel de binnenkant en de buitenkant van de auto bekeken voor de aankoop, maar ik heb geen proefrit gemaakt. Een marter had de stroomkabels aangevreten, daarom was een proefrit niet mogelijk.
U houdt mij voor dat ik een rekening van [A] heb overgelegd en dat mijn eigen handtekening hier niet onder staat. Er werd een handtekening door het bedrijf opgezet.
U houdt mij voor dat [betrokkene 1] overleden was op het moment van aankoop en dat de factuur een telefoonnummer van mijn ex-partner bevat. Ik heb hier al eerder over verklaard. Mijn ex-partner [betrokkene 3] is een verslaafde. Het einde van onze relatie betrof een vechtscheiding. Hij weet dat ik altijd van een camper heb gedroomd. Ik heb het gevoel dat mij een oor is aangenaaid. Ik was te goeder trouw bij de koop. Die meneer die mij de auto heeft verkocht is daar geweest en hij lijkt niet op mijn ex-partner.
Ik heb geen contact meer met mijn ex-partner en dat wil ik ook niet. Ik ben bang voor een escalatie, daarom is dit alles confronterend voor mij. Ik wil rust voor mijn kinderen.
Ik heb het gevoel dat ik ben besodemieterd.
Ik had mijn vader meegenomen en de auto was gekeurd door de RDW in verband met een Nederlands kenteken. Ik vertrouwde erop dat het in orde was.
Bij het afleveren is de factuur uitgeprint aan mij verschaft. Ik heb contant betaald. Ik verkoop huskypuppy's voor € 1.000 tot € 1.500 per stuk en negen van de tien keer betalen mens dan contant. Dat geld bewaarde ik thuis, maar dit doe ik nu niet meer.
Op vragen van de jongste raadsheer verklaart verdachte - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben in augustus 2017 gescheiden van [betrokkene 3] .
De camper stond buiten aan de weg, aan [e-straat] . De Jumbo en de Action zitten daar vlakbij. Er stond een bordje op de auto met de tekst “Te Koop” met daarbij een telefoonnummer vermeld.
Ik heb een factuur van [betrokkene 1] gekregen. Vertel mij maar waarom het telefoonnummer van mijn ex op de factuur staat.
Het is niet raar om € 16.000 uit te geven, want mijn vader is een specialist in schadeherstel. Het weegt op tegen het kopen van een nieuwe personenauto in de vorm van een camper voor € 50.000.
U houdt mij voor dat de factuur vals lijkt, wegens de spelfouten op de factuur, het telefoonnummer van mijn ex-partner en het overlijden van [betrokkene 1] . [plaats] is niet zo groot. [betrokkene 3] werkt bij een autobedrijf. Ik weet niet wat hij nu doet. Ik weet wel dat hij zijn telefoon verpandde voor drugs.
Ik voel me bedonderd. Ik denk dat de schuld in de richting van mijn ex-partner ligt. Het zou best kunnen, want hij wist dat ik een camper wilde.
U houdt mij voor dat dit wel een duister plan lijkt. Wie zegt dat dit niet het geval is?
Op vragen van de raadsman verklaart verdachte - zakelijk weergegeven - als volgt:
U vraagt mij of dit alles toeval of een complot is. Ik heb nooit contact gehad met [betrokkene 3] over de zaak. Dat durf ik niet, omdat ik bang ben voor escalatie. Ik wil het graag rustig houden voor mijn kinderen. [betrokkene 3] is eerder met politie in aanraking geweest voor onder andere diefstal. De laatste keer dat wij contact hadden was bij de rechtszaak in 2017. Sindsdien heb ik geen contact meer gehad met [betrokkene 3] . Hij komt ons jongste kind één keer per week ophalen, maar de jongste gaat dan zelf naar de deur toe.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor, legt die aan het hof over en rekwireert - zakelijk weergegeven - als volgt:
De verklaring van verdachte is deels ongeloofwaardig, deels onverifieerbaar en deels evident onjuist.
De omstandigheden waaronder de auto is aangeschaft, zijn evident niet juist. Verdachte heeft gesteld dat zij € 16.000 contant heeft betaald, maar dit is niet verder onderbouwd. Er blijkt dat [A] de auto niet heeft afgeleverd. De opgemaakte factuur lijkt vals en [betrokkene 1] die als verkoper op de factuur staat is overleden. Er is hier sprake van een kennelijk leugenachtige verklaring.
De politierechter heeft geoordeeld dat er naar uiterlijke verschijningsvorm sprake is van opzetheling. Dit gaat mijns inziens niet op in deze zaak. Het bewijs moet wijzen naar het weten en/of vermoeden van de criminele herkomst van het goed op het moment van verwerving. In deze zaak hebben we echter enkel verklaringen achteraf. Er moet voorzichtig worden omgegaan met de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van verdachte. Zelfs als men tot het oordeel komt dat hier sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring wil dit nog niet zeggen dat verdachte op het moment van aanschaf wist en/of vermoedde dat het goed een criminele herkomst had.
Er is in deze zaak dus onvoldoende bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzet- of schuldheling. Verdachte dient aldus te worden vrijgesproken.
De raadsman van verdachte voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben het eens met de advocaat-generaal; cliënte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De factuur in het dossier is inderdaad opmerkelijk, maar is mijn cliënte in deze zaak niet eigenlijk het slachtoffer? Dat het door haar geschetste scenario onwaarschijnlijk is, kunnen we op basis van het dossier niet concluderen.
De € 16.000 was voorhanden wegens de handel in puppy’s. Is dit een kennelijk leugenachtige verklaring? Voor die conclusie had de politie meer onderzoek moeten doen.
Cliënte heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht. Haar vader heeft het voertuigidentificatienummer (VIN) gecontroleerd en de Duitse kentekenpapieren zaten bij het voertuig.
Met betrekking tot het telefoonnummer van de ex-partner van cliënte blijkt des te meer dat zij in deze kwestie een slachtoffer is.
Kort en goed: de camper is gekocht en vervolgens opgeknapt door de vader van cliënte. Daarna pas is de camper ter keuring aangeboden aan de RDW door de moeder van cliënte. Verdachte had geen notie van de staat van de bus.’
Bespreking van het middel
-
Het middel behelst drie deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat het bewezenverklaarde, in het bijzonder voor zover inhoudend dat de verdachte ‘ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het voertuig wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof’ niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. De tweede deelklacht houdt in dat het hof de verklaring van verdachte ten onrechte heeft aangemerkt als een kennelijk leugenachtige verklaring, althans dit oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de opzetheling (onder meer) volgt uit de kennelijke leugenachtige verklaring. De deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking; ik begin daarbij met (de bestrijding van) het oordeel dat de verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is.
-
Uw Raad heeft in een arrest van 20 december 2022 inzake het gebruik voor het bewijs van een kennelijk leugenachtige verklaring het volgende overwogen:
[1]
‘3.2.4 In voorkomende gevallen kan het afleggen door de verdachte van een onwaar gebleken verklaring worden beschouwd als het geven van een lezing die als onaannemelijk of ongeloofwaardig heeft te gelden, of worden gelijkgesteld aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring, zodat ook aan het afleggen van een onwaar gebleken verklaring betekenis kan toekomen bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. In deze gevallen neemt de rechter de bewezenverklaring aan op grond van andere bewijsmiddelen dan die verklaring van de verdachte. Het afleggen van een onwaar gebleken verklaring betreft dan een omstandigheid die in de bewijsredenering van de rechter van belang is voor de redengevende betekenis die in het concrete geval aan de gebruikte bewijsmiddelen kan worden toegekend, en om die reden in de bewijsmotivering wordt betrokken.
3.2.5 Van het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring die naar het oordeel van de rechter onaannemelijk is of onwaar is gebleken, is in de in 3.2.1-3.2.4 bedoelde gevallen geen sprake.
3.3.1 Daarnaast is het niet uitgesloten dat de rechter, onder de hierna te noemen voorwaarden, een onwaar gebleken verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt in dit verband gesproken van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte.
3.3.2 De rechtspraak van de Hoge Raad hierover houdt het volgende in. Het moet gaan om een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. Het oordeel dat van zo’n verklaring sprake is, moet voldoende grondslag vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in een of meer andere voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen. Tot deze andere bewijsmiddelen kunnen echter niet worden gerekend bewijsmiddelen die verklaringen van de verdachte zelf inhouden, dan wel verklaringen van andere personen betreffen die alleen weergeven wat de verdachte hun heeft meegedeeld. Ook de omstandigheid dat de verdachte heeft geweigerd over een bepaald punt een verklaring te geven, kan niet mede ten grondslag worden gelegd aan het oordeel dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. (Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467.) Deze rechtspraak heeft overigens niet zonder meer betrekking op gevallen waarin de onwaarheid van de verklaring zelf het te bewijzen bestanddeel is, zoals bij het doen van valse aangifte of het afleggen van een valse verklaring onder ede (artikel 188 en 207 van het Wetboek van Strafrecht).
3.3.3 Met de formulering dat het moet gaan om een verklaring van de verdachte die “kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te verhullen”, wordt tot uitdrukking gebracht dat het afleggen door de verdachte van een verklaring die onverenigbaar is met de uit een of meer andere gebruikte bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, in het concrete geval als een voor het aannemen van de bewezenverklaring relevante omstandigheid moet kunnen worden aangemerkt. Dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd, kan vooral van belang zijn voor de betekenis die de rechter aan de overige bewijsmiddelen toekent.
3.3.4 Het oordeel dat de bewezenverklaring mede op grond van het gebruik van een kennelijk leugenachtige verklaring als bewijsmiddel kan worden aangenomen, moet door de rechter nader worden gemotiveerd. In die motivering moet, mede gelet op wat onder 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen, tot uitdrukking komen:
(i) welke door de verdachte afgelegde verklaring of welke onderdelen van die verklaring door de rechter als kennelijk leugenachtig wordt of worden aangemerkt; (ii) op welke door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden het oordeel berust dat de betreffende verklaring van de verdachte niet alleen onverenigbaar is met die feiten en omstandigheden maar ook als kennelijk leugenachtig – en niet bijvoorbeeld als een vergissing – moet worden beschouwd; en (iii) wat – los van de omstandigheid dat de feitenlezing van de verdachte naar het oordeel van de rechter niet aannemelijk is geworden – de relevantie is voor de bewijsvoering als geheel en dus voor het aannemen van de bewezenverklaring van de omstandigheid dat de verdachte op een bepaald punt kennelijk leugenachtig heeft verklaard.
3.4 Het voorgaande komt er dus op neer dat het weliswaar niet is uitgesloten een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte als bewijsmiddel te gebruiken, maar dat die bewijsconstructie van bijzondere aard is en alleen is toegelaten als het gebruik van die verklaring voor het bewijs door de rechter in overeenstemming met de onder 3.3.4 genoemde vereisten toereikend wordt gemotiveerd. Terughoudend gebruik van deze bewijsconstructie ligt dan ook in de rede. De rechter die van oordeel is dat een onwaar gebleken verklaring van de verdachte op enigerlei wijze van betekenis is voor de beslissing of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, kan die redenering doorgaans goed op de onder 3.2 besproken wijze in de bewijsvoering betrekken.’
- Het hof heeft overwogen dat het de verklaring van de verdachte ‘dat (1) zij de Volkswagen California van [A] heeft gekocht, (2) zij niet wist van het valselijk aangebrachte VIN en (3) haar ex-partner haar mogelijk een oor heeft willen aannaaien door haar via [A] een gestolen voertuig te laten kopen (…) kennelijk leugenachtig’ acht (zie voor deze verklaring de bewijsmiddelen 3 en 4). Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht welke onderdelen van de verklaring het kennelijk leugenachtig acht (vgl. rov. 3.3.4 onder (i)).
- Het hof heeft voorts overwogen dat het de bedoelde verklaring ‘in het licht van de valse factuur die diende als onderbouwing van die verklaring’ kennelijk leugenachtig acht. Uit de voorafgaande overwegingen volgt dat het hof de factuur als vals heeft aangemerkt omdat ‘namens het op de factuur als verkoper vermelde bedrijf is verklaard dat het bedrijf twee andere automerken verkoopt, niet zijnde Volkswagen’, ‘de op de factuur als verkoper vermelde persoon’ op de factuurdatum al een half jaar overleden was, in de opmaak van de factuur ‘diverse fouten in spelling en interpunctie staan’ en ‘het op de factuur vermelde mobiele telefoonnummer van [A] ’ van de ex-partner van verdachte is. De feiten en omstandigheden op basis waarvan het hof de valsheid van de factuur heeft vastgesteld acht het hof, zo begrijp ik, onverenigbaar met de door het hof benoemde onderdelen van de verklaring van verdachte. Het hof heeft daar voorts uit afgeleid dat en waarom de verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is, en niet bijvoorbeeld een vergissing (rov. 3.3.4 onder (ii)). De feiten en omstandigheden waarop het oordeel berust dat de verklaring kennelijk leugenachtig is, volgen voorts uit de bewijsmiddelen (in het bijzonder 3, 5 en 6).
- Voor zover de steller van het middel aanvoert dat de door de verdachte afgelegde verklaring verenigbaar zou zijn met ‘het scenario van oplichting’ wijs ik erop dat de verdachte op 26 oktober 2020 als antwoord op de vraag waar zij de auto had gekocht heeft geantwoord ‘Bij [A] op de [a-straat 1] te [plaats] ’, daarbij de factuur heeft getoond, die als bijlage is gevoegd, en daarna – wederom – heeft verklaard: ‘ik heb het via een bedrijf gekocht’. En dat de verklaring die de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 22 maart 2023 heeft afgelegd, door het hof aldus uitgelegd dat haar ex-partner [betrokkene 3] haar mogelijk een oor heeft willen aannaaien door haar via [A] een gestolen voertuig te laten kopen, onverenigbaar is met de vermelding van het telefoonnummer van diezelfde [betrokkene 3] als telefoonnummer van [A] .
- Aansluitend op de vaststelling dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring overweegt het hof dat sprake is ‘van een welbewust opgetrokken rookgordijn om de criminele herkomst van de Volkswagen California te verhullen’. En dat het hof gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen acht ‘dat verdachte op het moment van verkrijgen van de Volkswagen wist dat deze van enig misdrijf afkomstig was’. Aldus heeft het hof ook toegelicht wat de relevantie voor de bewijsvoering als geheel is van de omstandigheid dat de verdachte op een bepaald punt kennelijk leugenachtig heeft verklaard (rov. 3.3.4 onder (iii)). Die relevantie ziet in het bijzonder op de bewijsvoering van de eis van wetenschap.
- De steller van het middel voert (naar ik begrijp in het kader van de derde deelklacht) aan dat niet vaststaat dat de verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van de auto wist dat [betrokkene 1] niet meer leefde en dat [A] deze auto niet heeft verkocht. En dat volgens het hof de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring onder meer blijkt uit het feit dat in de factuur spelfouten staan, dat deze niet door verdachte is ondertekend en dat een telefoonnummer van haar ex-partner wordt vermeld, terwijl dit volgens verdachte geen aanwijzingen zijn dat zij bewust heeft gelogen.
- Deze tegenwerpingen zien er naar het mij voorkomt aan voorbij dat het hof de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de verdachte wist dat de auto ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen een door misdrijf verkregen goed betrof – mede – heeft gebaseerd op de vaststelling dat haar verklaring voor zover inhoudend dat (1) zij de Volkswagen California van [A] heeft gekocht, (2) zij niet wist van het valselijk aangebrachte VIN en (3) haar ex-partner haar mogelijk een oor heeft willen aannaaien door haar via [A] een gestolen voertuig te laten kopen, kennelijk leugenachtig is. De feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof vaststelt dat de factuur en daarmee de verklaring van de verdachte vals is, spelen een rol als onderbouwing van die vaststelling. Dat de factuur vals was, heeft het hof in de bewijsoverwegingen voorts niet gebaseerd op de omstandigheid dat de factuur niet door de verdachte is ondertekend.
- De steller van het middel voert (naar ik begrijp in het kader van de eerste deelklacht) aan dat uit de bewijsvoering niet volgt dat de verdachte de auto kort na de diefstal in haar bezit had. Hij wijst erop dat de auto op 10 of 11 september 2017 is gestolen (bewijsmiddel 1). Hij stelt dat de auto op 28 oktober 2018 aan de verdachte is verkocht. De auto is op 19 juli 2019 op naam van de verdachte gezet (bewijsmiddel 2). Daarmee zou, zo begrijp ik, niet vaststaan dat de verdachte op het moment van de aanschaf wist en/of vermoedde dat de auto een criminele herkomst had.
- Uit de bewijsmiddelen volgt dat de auto op 10 of 11 september 2017 is gestolen (bewijsmiddel 1). Op welk moment de verdachte de auto heeft verworven staat evenwel niet vast. De factuur waaruit de steller van het middel afleidt dat de auto op 28 oktober 2018 aan de verdachte is verkocht, is – zo heeft het hof vastgesteld – vals. Vast staat wel dat de Duitse auto (de donor) op 3 juli 2019 door [medeverdachte] is aangemeld bij het RDW-keuringsstation, dat na de keuring op 10 juli 2019 het [kenteken 2] is afgegeven, dat het kenteken op die dag te naam is gesteld van [medeverdachte] en dat dit kenteken op 19 juli 2019 op de naam van verdachte is gesteld. Op 30 april 2020 wordt de gestolen auto met het betreffende kenteken aangetroffen.
- Uw Raad heeft in een arrest van 29 januari 2019 in verband met de bewijsvoering van opzetheling het volgende overwogen:
[2]
‘2.5.2. Voor een bewezenverklaring van opzetheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte "ten tijde van" onder meer het verwerven of het voorhanden krijgen van een goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De memorie van toelichting bij de wet van 9 oktober 1991, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de bestrijding van heling, Stb. 1991, 520, waarbij art. 416, eerste lid, Sr in de huidige vorm is ingevoerd, houdt onder meer in:
(…)
2.5.3. Uit deze wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel "ten tijde van" onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van het goed in art. 416, eerste lid onder a, Sr heeft willen bewerkstelligen dat in het geval dat iemand eerst na het verwerven of voorhanden krijgen wetenschap heeft verkregen van de herkomst uit misdrijf, hij niet strafbaar is ter zake van opzetheling, zoals die in art. 416, eerste lid onder a, Sr als misdrijf is strafbaar gesteld. Wel kan dan onder omstandigheden sprake zijn van het strafbare feit van art. 416, eerste lid onder b, Sr of - tegenwoordig - van witwassen (art. 420bis e.v. Sr).
2.5.4. De rechter mag bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf "ten tijde van" onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van een goed betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan, naar volgt uit wat onder 2.3 is overwogen, de procesopstelling van de verdachte een rol spelen.’
-
Het hof heeft kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van de auto. Ik wijs er in dat verband op dat het hof – zo bleek – heeft vastgesteld dat de verklaring die de verdachte inzake het verkrijgen van de auto heeft gegeven kennelijk leugenachtig is. In de overwegingen waarin het hof beargumenteert dat en waarom die verklaring kennelijk leugenachtig is, ligt ook besloten dat de procesopstelling van de verdachte in de bewijsvoering een rol heeft gespeeld.
-
De steller van het middel voert nog aan dat niet is gebleken van een bijkomende omstandigheid die als redengevend bewijs kan dienen, zoals het kort na het misdrijf voorhanden hebben van het goed, uiterlijke kenmerken van het goed die zouden kunnen duiden op een criminele herkomst of het al dan niet kopen van het goed voor een marktconforme prijs.
[3] -
Daarmee ziet de steller van het middel er naar het mij voorkomt in de eerste plaats aan voorbij dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verbalisanten die de auto met [kenteken 2] onderzochten, hebben vastgesteld ‘dat er rondom het carrosseriedeel waarin dit VIN was aangebracht niet originele kitnaden aanwezig waren’ (bewijsmiddel 2). Daar komt bij – en dat is belangrijker – dat een vaststelling van dergelijke of andere bijkomende omstandigheden niet in alle gevallen noodzakelijk is om te kunnen oordelen dat met een toereikende mate van zekerheid vaststaat dat de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van het goed wist dat het goed door misdrijf verkregen was. In het onderhavige geval heeft het hof kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat deze wetenschap in het bijzonder volgt uit de afgelegde kennelijk leugenachtige verklaring.
[4] -
Mij komt het voor dat het hof uit het geheel van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte, heeft kunnen afleiden dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring is ook overigens naar de eis der wet met redenen omkleed. De drie deelklachten falen.
-
Daarmee faalt het middel.
Slotsom
- Het middel faalt en kan worden afgedaan met de op art. 81, eerste lid, RO gebaseerde formulering. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. Dat dient te leiden tot strafvermindering. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
- Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, NJ2023/101 m.nt. Vellinga. Zie ook: HR 20 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:945, NJ2023/231. Zie ook EHRM 4 juli 2000, appl. nr. 43149/98 (Kok tegen Nederland), waarin het EHRM na een verwijzing naar EHRM 8 februari 1996, appl. nr. 18731/91 (John Murray tegen Verenigd Koninkrijk), overwoog dat ‘In the Court's opinion it follows a fortiori that the drawing of adverse inferences from a statement by an accused which is found to be untrue cannot be excluded either’ (par. 5).
HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ2019/310 m.nt. Rozemond. Vgl. in verband met opzetheling van een auto HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:128, NJ 2019/311 m.nt. Rozemond.
Zie in verband met uiterlijke kenmerken van een goed bijvoorbeeld HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:711, NJ2019/175 m.nt. Wolswijk en HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:678.
Vgl. HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, NJ2002/567 en HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239, waarin op de kennelijk leugenachtige verklaring niet kon worden gebaseerd hetgeen het hof daaruit had afgeleid.