Terug naar bibliotheek
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2024:120 - Parket bij de Hoge Raad - 12 januari 2024

Arrest

ECLI:NL:PHR:2024:12012 januari 2024Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04174 Zitting12 januari 2024

CONCLUSIE

M.H. Wissink

In de zaak

[verzoekster] (hierna: verzoekster)

tegen

Jeugdbescherming Regio Amsterdam

1 Procesverloop

1.1 Verzoekster heeft op 18 oktober 2023 in (het voor belastingzaken bestemde gedeelte van) het webportaal van de Hoge Raad een procesinleiding ingediend. Hierin verzoekt zij de Hoge Raad om de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2023, die is gewezen onder nr. 200.323.851/01, te vernietigen. In deze beschikking heeft het hof, kort gezegd, het verzoek van verzoekster om haar te herstellen in het gezag over haar [dochter], afgewezen.

1.2 De waarnemend griffier van de Hoge Raad heeft bij brief van 20 oktober 2023 aan verzoekster bericht dat haar cassatierekest niet is ingediend zoals voorgeschreven in art. 426a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), te weten door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door een cassatieadvocaat. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen binnen twee weken na ontvangst van het cassatieverzoek, welke termijn zou aflopen op 1 november 2021. De waarnemend griffier heeft verzoekster erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de partij die zonder procesvertegenwoordiging door een cassatieadvocaat beroep in cassatie instelt, in dat beroep niet ontvankelijk wordt verklaard. Binnen de daarvoor gestelde termijn is de procesinleiding niet alsnog door een cassatieadvocaat ingediend. Ook is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht verschuldigd zou zijn. Het griffierecht is voldaan.

2 Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1 Uitgangspunt is dat een cassatieberoep in een burgerlijke zaak alleen kan worden ingesteld met tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad. In een verzoekprocedure, zoals deze procedure, moet het beroep in cassatie worden ingesteld bij een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en wordt ingediend op de wijze bedoeld in artikel 397 (zie artikel 426a lid 1 Rv).[1] Uit artikel 397 lid 1 Rv volgt dat de procesinleiding en overige stukken langs elektronische weg moeten worden ingediend bij de Hoge Raad (zoals gezegd, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad). Indien hieraan niet is voldaan, stelt de Hoge Raad de desbetreffende partij in de gelegenheid dit verzuim te herstellen binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn. Maakt verzoekster van deze gelegenheid geen gebruik, dan verklaart de Hoge Raad haar niet ontvankelijk in haar beroep in cassatie (zie hiervoor artikel 397 lid 4 Rv).[2] Indien de procesinleiding niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, en dit verzuim niet tijdig is hersteld, volgt dus niet-ontvankelijkheid. Voor de hersteltermijn hanteert de Hoge Raad volgens vaste rechtspraak een termijn van twee weken.[3]

2.2 Verzoekster heeft haar cassatieberoep niet ingesteld op de door de wet voorgeschreven wijze. Het cassatieberoep is niet ingesteld door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door een advocaat bij de Hoge Raad. Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dit verzuim binnen de daarvoor geboden termijn te herstellen. Op deze grond dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.[4]

3 Conclusie

De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Plv.

Verwezen wordt naar de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zoals deze luiden na de Wet van 25 januari 2023, houdende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de technische eenmaking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), Stb. 2023/41, in werking getreden op 1 mei 2023, Stb. 2023/97. Tot 1 mei 2023 was een en ander geregeld in artikel 30c Rv (zoals dat gold voor digitaal procederen).

Artikel 397 lid 4 Rv bepaalt ook dat de Hoge Raad een stuk buiten beschouwing kan laten. Dan gaat het om andere stukken dan de procesinleiding.

Zie voor verzoekprocedures bijvoorbeeld HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125; HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:558; HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:822. Zie voor vorderingsprocedures bijvoorbeeld HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:308; HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:892 (te raadplegen op www.rechtspraak.nl).

Ik merk ten overvloede op dat verzoekster aan art. 6 EVRM geen recht kan ontlenen op een inhoudelijke behandeling door de Hoge Raad van haar klachten in de door haar ingediende en niet door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekende procesinleiding. Zie hiervoor de conclusie van A-G Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2022:902, onder 3.7.


Voetnoten

Verwezen wordt naar de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zoals deze luiden na de Wet van 25 januari 2023, houdende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de technische eenmaking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), Stb. 2023/41, in werking getreden op 1 mei 2023, Stb. 2023/97. Tot 1 mei 2023 was een en ander geregeld in artikel 30c Rv (zoals dat gold voor digitaal procederen).

Artikel 397 lid 4 Rv bepaalt ook dat de Hoge Raad een stuk buiten beschouwing kan laten. Dan gaat het om andere stukken dan de procesinleiding.

Zie voor verzoekprocedures bijvoorbeeld HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125; HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:558; HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:822. Zie voor vorderingsprocedures bijvoorbeeld HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:308; HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:892 (te raadplegen op www.rechtspraak.nl).

Ik merk ten overvloede op dat verzoekster aan art. 6 EVRM geen recht kan ontlenen op een inhoudelijke behandeling door de Hoge Raad van haar klachten in de door haar ingediende en niet door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekende procesinleiding. Zie hiervoor de conclusie van A-G Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2022:902, onder 3.7.