ECLI:NL:PHR:2022:187 - Parket bij de Hoge Raad - 8 maart 2022
Arrest
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02260 M Zitting 8 maart 2022
AANVULLENDE CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, hierna: de verdachte.
1 De aanleiding voor deze conclusie
1.1. Op 14 december 2021 concludeerde ik in deze zaak en in de samenhangende zaken 20/02246 en 20/02247, die voortkomen uit een onderzoek van de Koninklijke Marechaussee naar beweerde misstanden binnen de mortiergroep van de Luchtmobiele Brigade op de Oranjekazerne te Schaarsbergen, bekend geworden als de ‘Schaarsbergen-zaak’.
1.2. In het eerste middel is door de verdachte geklaagd over de schending van het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De aanleiding voor dit middel is een nieuwsbericht dat op 23 oktober 2020 in de Defensiekrant is verschenen – zoals geciteerd in mijn conclusie van 14 december 2021 onder 3.7 – waaruit naar voren komt dat het militaire lid van het gerechtshof, mr. G. Souer, ten tijde van de behandeling van de zaak van de verdachte formeel in dienst was van het openbaar ministerie Noord-Nederland.
1.3. Om de feitelijke grondslag van de cassatieklacht te kunnen beoordelen heeft de Hoge Raad het hof Arnhem-Leeuwarden om nadere inlichtingen ex art. 83 Wet RO verzocht. Daarbij heeft de Hoge Raad het hof gevraagd de beschikbare relevante informatie te verschaffen over in het bijzonder de volgende vragen:
“(…)
- In welke periode is G. Souer werkzaam (geweest) bij het gerechtshof en in welke hoedanigheid?
- Is mr. G. Souer (formeel) in dienst geweest bij het Openbaar Ministerie en zo ja, a. in welke periode(s) was dit het geval; b. heeft mr. Souer in de tijd dat hij werkzaam is/was bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – voorzover bij het gerechtshof bekend – ook feitelijk werkzaamheden verricht voor het Openbaar Ministerie? c. is hem in de tijd dat hij werkzaam was bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden buitengewoon verlof verleend met betrekking tot zijn functie bij het Openbaar-Ministerie en zo ja voor welke duur en voor welk deel van zijn aanstelling bij het Openbaar Ministerie was dat verlof verleend? Indien sprake is geweest van een detachering bij de het gerechtshof zou de Hoge Raad het op prijs stellen als u een kopie van de relevante detacheringsovereenkomst verschaft.”
1.4. Dit verzoek om nadere inlichtingen heeft geresulteerd in een brief van mr. Z.J. Oosting, president van het hof Arnhem-Leeuwarden, van 12 januari 2022, waarin uitgebreid wordt ingegaan op voornoemde vragen, onderbouwd met bijlagen, waaronder een kopie van diverse detacheringsovereenkomsten. De vragen worden uiteindelijk als volgt beantwoord:
“Conclusie Mr. G. Souer is als militair lid bij het Gerechtshof Amhem-Leeuwarden werkzaam geweest in de periode van1 september 2015 tot en met 20 oktober 2020. In die periode is hij voor zijn volledige arbeidsduur gedetacheerd geweest als actief dienend reservist specifieke deskundigheid bij het Commando Zeestrijdkrachten als hoofd van de afdeling juridische zaken. In die periode heeft mr. G. Souer feitelijk geen werkzaamheden verricht voor het Openbaar Ministerie. Volgens de detacheringsovereenkomsten die het Gerechtshof via tussenkomst van mr. G. Souer heeft kunnen bemachtigen, is in deze overeenkomsten niet specifiek opgenomen dat hem buitengewoon verlof is verleend met betrekking tot zijn functie bij het Openbaar Ministerie gedurende de periode van detachering. Maar de facto is hem dat wel voor 100% verleend, omdat zijn werkzaamheden volledig bij de Koninklijke Marine lagen.”
1.5. Namens de verdachte hebben mr. C. Grijsen en mr. D.N. de Jonge
1.6. De rolraadsheer heeft mij in de gelegenheid gesteld mij naar aanleiding van het voorgaande aanvullend uit te laten over het eerste middel. Van die gelegenheid maak ik hierbij gebruik.
2 Bespreking aangeleverde informatie met betrekking tot het eerste middel
2.1. In mijn conclusie van 14 december 2021 ben ik tot de slotsom gekomen dat het eerste middel slaagt omdat uit het nieuwsbericht naar voren kwam dat mr. Souer, ten tijde van de behandeling van onderhavige zaak formeel nog steeds lid was van het openbaar ministerie en bovendien kennelijk jarenlang ook daadwerkelijk als officier van justitie voor het openbaar ministerie werkzaam is geweest, hetgeen een zwaarwegende aanwijziging oplevert dat de vrees van de verdachte voor partijdigheid van het militaire lid objectief gerechtvaardigd is.
2.2. Het belangrijkste argument daarvoor is de in mijn conclusie geschetste ontwikkeling in de standpunten over de verenigbaarheid van het zijn van lid van het openbaar ministerie met het rechter-plaatsvervangerschap, die heeft geleid tot de invoering van art. 44 lid 3 Wrra in 2013. Art. 44 lid 3 Wrra houdt een absoluut geformuleerde onverenigbaarheid in, waarbij alleen bij buitengewoon verlof de rechterlijke ambtenaar werkzaam bij een tot het openbaar ministerie behorend parket rechter-plaatsvervanger mag zijn. Een detachering volstaat niet. Hoewel art. 44 lid 3 Wrra in art. 68 lid 2 RO buiten toepassing is verklaard voor het militaire lid van de militaire kamer kan uit de wetsgeschiedenis worden opgemaakt dat deze buiten toepassingverklaring is gebaseerd op de veronderstelling dat een militair lid niet tevens lid van het openbaar ministerie kan zijn. Een situatie zoals die zich in onderhavige zaak voordoet is destijds kennelijk niet voorzien. Tenslotte heb ik in mijn conclusie gewezen op rechtspraak van het EHRM waaruit kan worden afgeleid dat ook in een situatie waarin een verder verwijderd verband bestaat tussen de rechter en het openbaar ministerie, volgens het EHRM een objectieve vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd kan zijn.
2.3. De antwoorden van het hof op de door de Hoge Raad gestelde vragen geven mij geen aanleiding terug te komen op mijn eerder ingenomen standpunt. Deze antwoorden bevestigen dat mr. Souer ruim twintig jaar werkzaam is geweest als officier van justitie en dat hij ten tijde van de behandeling van onderhavige zaak formeel in dienst was bij het Ministerie van Justitie (het openbaar ministerie) en voor 40 uur gedetacheerd was bij het Ministerie van Defensie (Commando Zeestrijdkrachten)
2.4. Ik persisteer in deze aanvullende conclusie bij de strekking van mijn eerdere conclusie dat het eerste middel gegrond is en moet leiden tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
mr. D.J. de Jonge heeft zich op 12 januari 2022 namens de verdachte als procesvertegenwoordiger gemeld naast zijn collega mr. C. Grijsen.
Vgl. bijlage 7c bij de reactie van het hof: Verlenging detacheringsovereenkomst van 1 juli 2018 tot de pensioengerechtigde leeftijd, toentertijd vastgesteld op 21 juni 2021. Uit de brief van het hof volgt dat mr. Souer feitelijk op 20 oktober 2020 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt waarna zijn benoeming als militair lid van rechtswege is beëindigd.
In de eerste twee detacheringsovereenkomsten die zien op de periode 19 mei 2014 – 1 mei 2015 en 1 mei 2015 – 1 mei 2016 staat onder het kopje aanvullende afspraken dat mr. Souer maandelijks bij de uitlener zal worden ingeroosterd t.b.v. zitting.
Uit de reactie van het hof volgt dat mr. Souer op 22 mei 2015 voor het laatst op zitting heeft gestaan als officier van justitie.