ECLI:NL:PHR:2020:1221 - Parket bij de Hoge Raad - 31 december 2020
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00162 Datum 31 december 2020 Belastingkamer A Onderwerp/tijdvakAccijns / 1 mei 2015 – 31 mei 2015
Nr. Gerechtshof BK-19/00277 Nr. Rechtbank SGR 18/5971
CONCLUSIE
C.M. Ettema
in de zaak van
de staatssecretaris van Financiën
tegen
[X] B.V.
1 Overzicht
1.1 Van belanghebbende is accijns nageheven omdat partijen fiscaal gemerkte gasolie zijn aangetroffen in zogeheten bunkertanks van zijn schip. Belanghebbende gebruikt de olie voor de aandrijving van zijn schip. De minerale olie is hem geleverd met toepassing van de bunkervrijstelling van artikel 66(1) Wet op de accijns (WA).
1.2 In de gemeenschappelijke bijlage bij deze zaak en vier andere zaken onderzoek ik hoe in het kader van artikel 2(1) b WA de bewijslast tussen partijen moet worden verdeeld en welke rol herkomstbescheiden daarbij spelen. In deze conclusie beperk ik mij tot de bijzonderheden van deze specifieke zaak. De feiten en het procesverloop (voor zover relevant in cassatie)
1.3 Op 30 mei 2015 heeft aan boord van de tanklichter “[A]” een douanecontrole plaatsgevonden. De controleurs hebben vastgesteld dat 37.010 liter gasolie aanwezig was in de vier bunkertanks van het schip. Uit de bunkertanks genomen monsters hebben zij voor onderzoek naar het Douanelaboratorium gestuurd. Uit dezelfde tanks zijn ook contra- monsters genomen, die verzegeld aan boord zijn achtergelaten. Tijdens de controle heeft de schipper aan de controleurs een bunkerbon overhandigd die vermeldt dat het schip op 15 mei 2015 4.545 liter gasolie bij een bunkerstation heeft gebunkerd.
1.4 Bij brieven van 24 juni 2015 heeft het Douanelaboratorium bekendgemaakt dat alle monsters een rode kleur hebben en dat de bunkertank aan de voorzijde van het schip het voorgeschreven gehalte van het herkenningsmiddel Solvent Yellow bevat en dat het zwavelgehalte niet hoger is dan het toegestane gehalte. De monsters van de tanks aan bak- en stuurboordzijde van het achterschip bevatten niet in voldoende mate het voorgeschreven gehalte Solvent Yellow en een te hoog zwavelgehalte.
1.5 Naar aanleiding van het onderzoek van het Douanelaboratorium heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht de herkomstbescheiden van de aangetroffen gasolie over te leggen. Belanghebbende heeft bunkerbonnen overgelegd van januari tot en met mei 2015 afkomstig van drie verschillende bunkerstations. Op alle tankbonnen wordt de geleverde gasolie omschreven als “Diesel ULS 2011 (excl. Accijns)” dan wel “EN590”.
1.6 De Inspecteur heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat belanghebbende de herkomst van de in de bunkertanks aan bak- en stuurboordzijde van het achterschip aanwezige gasolie niet heeft aangetoond. Hij stelt dat sprake is van het voorhanden hebben buiten een accijnsschorsingsregeling van een hoeveelheid onveraccijnsde gasolie van 35.210 liter en heeft in verband daarmee aan belanghebbende, de eigenaar van het schip, over het tijdvak 1 mei tot en met 31 mei 2015 een naheffingsaanslag van € 16.973 aan accijns van minerale oliën en € 281 voorraadheffing opgelegd
1.7 De rechtbank Den Haag
1.8 Het gerechtshof Den Haag
1.9 De Staatssecretaris stelt het volgende middel voor: “Schending van het recht, met name van artikel la, derde lid en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en artikel 66, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de accijns (hierna: Wet) in samenhang met artikelen 19, 20 en 34, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit accijns en artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling accijns en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de herkomst van de gecontroleerde olie niet heeft onderzocht en niet heeft gesteld dat de olie niet overeenkomstig de Wet in de heffing is betrokken, de grond onder de opgelegde naheffingsaanslag komt te ontvallen, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen. Met betrekking tot de bewijslastverdeling heeft het Hof -met dit oordeel- een verkeerde maatstaf toegepast.” Mocht het Hof de bewijslast wel juist hebben verdeeld, dan volgt uit de toelichting op het middel dat ’s Hofs oordeel dat de Inspecteur niet heeft gesteld dat de olie niet overeenkomstig de WA in de heffing is betrokken, niet voldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is.
1.10 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.11 De Staatssecretaris heeft afgezien van het indienen van een conclusie van repliek.
2 Beoordeling van het middel
2.1 Op de gronden als vermeld in de gemeenschappelijke bijlage concludeer ik dat ‘s Hof oordeel uitgaat van een juiste rechtsopvatting omtrent de verdeling van de bewijslast. Het middel faalt in zoverre.
2.2 Het middel faalt ook voor het overige. Uit de stukken blijkt niet dat de Inspecteur heeft gesteld dat voorafgaand aan het tijdstip dat de belanghebbende de gasolie voorhanden kreeg al een belastbaar feit is ontstaan en over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Dat volgt ook niet uit de passage die de Staatssecretaris citeert in de motivering van het beroepschrift in cassatie.
2.3 Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie ongegrond te verklaren met verwijzing naar artikel 81(1) RO.
2.4 Mocht de Hoge Raad anders oordelen, dan rijst nog de vraag of voor toepassing van artikel 51(1)b WA is vereist dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de goederen voorhanden worden gehouden buiten een accijnsschorsingsregeling zonder dat de verschuldigde accijns is geheven. Ik verwijs voor dit aspect naar onderdeel 1.3 van de gemeenschappelijke bijlage.
3 Conclusie
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën ongegrond te verklaren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
De in deze conclusie genoemde wetteksten zijn geldend in 2015, tenzij anders vermeld.
Als herkenningsmiddel wordt, blijkens artikel 13(2) Uitvoeringsregeling accijns, aan gasolie toegevoegd per 1.000 liter, ten minste 6 gram en niet meer dan 9 gram Solvent Yellow.
Voor een hoeveelheid van 35.210 liter gasolie.
Rechtbank Den Haag 2 april 2019, nr. SGR 18/5971 (ECLI:NL:RBDHA:2019:2986).
Hof Den Haag 29 november 2019, nr. BK-19/00277, ECLI:NL:GHDHA:2019:3695, NLF2020/0494 m.nt. Hollebeek.