Terug naar bibliotheek
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

ECLI:NL:OGEAC:2023:342 - Gerecht in eerste aanleg van Curaçao - 11 december 2023

Uitspraak

ECLI:NL:OGEAC:2023:34211 december 2023

Uitspraak inhoud

Zaaknummer: CUR202302483

Vonnis van 11 december 2023

in de zaak van

de naamloze vennootschapBANCO DI CARIBE N.V., gevestigd in Curaçao, eiseres, gemachtigden: mrs. A.C. Hoof en S.M.A. Gonzales, tegen

1 [GEDAAGDE 1],

2. [GEDAAGDE 2], wonende in Curaçao, gedaagden, procederend in persoon. Partijen worden hierna de bank, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1 Het procesverloop

1.1. Het procesverloop blijkt uit:

1.2. Vonnis is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [ gedaagde 1] en [gedaagde 21] zijn gehuwd. [gedaagde 1] heeft een eenmanszaak, genaamd Louverture Garden Services.

2.2. Op 21 juli 2022 heeft [gedaagde 1] een schriftelijke kredietovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met de bank. In de overeenkomst staat het type krediet omschreven als ‘Commercial Car Loan’ met het doel de aanschaf van een Toyota Hilux uit 1993. Het krediet bedroeg NAf 8.250 en diende met ingang van 31 juli 2022 in 24 maandtermijnen van NAf 380 te worden afgelost.

2.3. De overeenkomst is getekend door [gedaagde 1]. Er staat ook een handtekening bij de naam van [gedaagde 2] met daarboven vermeld: for approval.

2.4. Er zijn, ook na aanmaning, geen aflossingen gedaan op de lening.

3 De vordering en de standpunten van partijen

3.1. De bank vordert dat het gerecht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAf 9.707.90, te vermeerderen met de per jaar samengestelde boeterente van 18% over NAf 4.947,21 en over NAf 605,78 en 7% over NAf 4.760,59 vanaf 19 juli 2023 tot de dag van voldoening, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.

3.2. De bank legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] ondanks aanmaningen niet aan zijn contractuele betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op grond van de overeenkomst is daarom de gehele schuld ineens opeisbaar. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volgens de bank in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, is [gedaagde ] volgens de bank op grond van artikel 1:85 van het Burgerlijk Wetboek (BW) medeaansprakelijk voor de verbintenissen die [gedaagde 1] is aangegaan.

3.3. [ gedaagde 1] heeft de vordering erkend. [gedaagde 2] heeft op de rolzitting aangevoerd dat zij de overeenkomst niet heeft ondertekend. De handtekening die boven haar naam op de overeenkomst staat is niet van haar. Zij zou ook niet akkoord zijn gegaan met het aangaan van de overeenkomst.

4 De beoordeling

4.1. [ gedaagde 1] heeft de vordering erkend, zodat deze ten opzichte van hem in beginsel kan worden toegewezen. [gedaagde 2] heeft op de rolzitting naar voren gebracht dat zij nooit toestemming heeft gegeven voor de kredietovereenkomst. Voor de kredietovereenkomst die [gedaagde 1] is aangegaan was echter ook geen toestemming van [gedaagde sub 2] nodig. Deze kredietovereenkomst is dus niet vernietigbaar op grond van artikel 1:88 BW, zou [gedaagde 2]bedoeld hebben een beroep op die bepaling te doen.

4.2. [ gedaagde 2] is geen partij bij de kredietovereenkomst, ook niet als er vanuit zou worden gegaan de [gedaagde 2] de overeenkomst voor akkoord heeft meegetekend.

4.3. [ gedaagde 2] kan ook niet op grond van artikel 1:85 BW (hoofdelijk) worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. Dat artikel bepaalt dat de ene echtgenoot naast de andere voor het geheel aansprakelijk is voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen. Het gaat hier echter om een zakelijke lening voor het eenmansbedrijf van [gedaagde 1] en dus niet om een verbintenis ten behoeve van de gewone gang van de huishouding.

4.4. Het voorgaande betekent dat de vordering wel kan worden toegewezen ten opzichte van [gedaagde 1], maar niet ten opzichte van [gedaagde 2].

4.5. Omdat [gedaagde 1] ongelijk krijgt, wordt hij veroordeeld de proceskosten te betalen, die tot op heden voor de bank worden begroot op NAf 366,64 aan oproepingskosten (exploot [gedaagde 1]), NAf 450 aan griffierecht en NAf 500 aan salaris gemachtigde.

4.6. De bank wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2], die tot op vandaag worden begroot op nihil. De kosten voor het exploot van [gedaagde 2] en de nadere akte blijven voor rekening van de bank.

4.7. De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5 De beslissing

Het gerecht:

5.1. veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de bank van NAf 9.707.90, te vermeerderen met de per jaar samengestelde boeterente van 18% over NAf 4.947,21 en over NAf 605,78 en 7% over NAf 4.760,59 vanaf 19 juli 2023 tot de dag van voldoening;

5.2. veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan bank van de proceskosten van NAf 1.316,64;

5.3. veroordeelt de bank in de proceskosten van [gedaagde 2], tot op heden begroot op nihil,

5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. wijst het verder gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, bijgestaan door mr. M.M.M. van Leest, griffier, en in het openbaar uitgesproken.