Terug naar bibliotheek
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

ECLI:NL:OGEAA:2024:100 - Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba - 16 april 2024

Uitspraak

ECLI:NL:OGEAA:2024:10016 april 2024Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Uitspraak van 17 april 2024

LAR nr. AUA202300595

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

de naamloze vennootschap MANOR BEACH RESORT N.V., gevestigd in Aruba, APPELLANTE, vertegenwoordigd door haar bestuurder J. van Schaijk,

gericht tegen:

de minister van ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING, zetelend in Aruba, VERWEERDER, gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 29 juni 2020 heeft appellante verweerder verzocht om openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (de Lob) van alle documenten die betrekking hebben op de verlening van vergunningen aan haar voor het innemen van domeingrond alsmede van verstrekte precariovergunningen aan derden op de zones waarop het strandbeleid betrekking heeft. Hieronder zijn in ieder geval begrepen alle adviezen en conceptadviezen van de betrokken directies, waaronder DIP, correspondentie met DIP die betrekking heeft op de verlening van een vergunning aan appellante, interne memo’s, aantekeningen en alle overige documenten die hierop betrekking (kunnen) hebben, aldus het verzoek.

Bij beschikking van 6 september 2021 heeft verweerder het verzoek afgewezen.

Bij beschikking van 12 januari 2023 heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, en de afwijzing gehandhaafd.

Op 15 maart 2023 heeft appellante nadere stukken ingediend. Op 16 maart 2023 heeft verweerder nadere stukken ingediend.

Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 24 mei 2023 en van 1 november 2023, waar partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend. Verweerder heeft enkele documenten en een inventarislijst overgelegd, waarvan het gerecht met toepassing van artikel 36, derde lid, van de Lar heeft kennisgenomen.

Op de overgelegde inventarisatielijst heeft appellante een reactie gegeven.

Uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Lob wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

de Minister: de minister wie het aangaat; document: een bij de Minister berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Op grond van artikel 2, eerste lid, kan een ieder de Minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten. Op grond van artikel 3, derde lid, deelt de Minister de beslissing op het verzoek schriftelijk aan de verzoeker mede; een gehele of gedeeltelijke afwijzing wordt gemotiveerd." Op grond van artikel 9, eerste lid, blijft het verstrekken van informatie over gegevens uit documenten, opgesteld ten behoeve van een beraad over een bestuurlijke aangelegenheid, achterwege voor zover die gegevens nog in bewerking zijn of voor zover die gegevens betrekking hebben op opvattingen, voorstellen, aanbevelingen of conclusies van een of meer personen over het beleid van de Minister en de daartoe door deze of dezen aangevoerde argumenten. Over de in de desbetreffende documenten vervatte feitelijke gegevens en de daaruit afgeleide prognoses en beleidsalternatieven wordt, behoudens artikel 8, wel informatie verstrekt. Op grond van het tweede lid wordt onder een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van het eerste lid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van de regering of de Minister, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering daarvan

2. Aan de beschikking van 12 januari 2023 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het verzoek niet ziet op een bestuurlijke aangelegenheid.

3. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte op deze grond het verzoek om openbaarmaking heeft afgewezen. De Lob voorziet in openbaarmaking van overheidsinformatie, neergelegd in documenten. Bovendien ziet het verzoek op een bestuurlijke aangelegenheid.

4. Het betoog van appellante slaagt. Voor het oordeel dat alleen om openbaarmaking kan worden verzocht van documenten, betreffende een bestuurlijke aangelegenheid, biedt de Lob – anders dan de in de andere landen van het Koninkrijk geldende regelgeving betreffende openbaarheid van bestuur – geen grondslag. Uit artikel 2, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1, van de Lob vloeit voort dat de Lob van toepassing is op informatie, neergelegd in bij de Minister berustende schriftelijke stukken of ander materiaal dat gegevens bevat. De door verweerder voorgestane beperking valt uit voormeld wettelijk kader niet af te leiden. Beantwoording van de vraag of een document een bestuurlijke aangelegenheid betreft, is eerst aan de orde, als de verzochte informatie ziet op documenten, opgesteld ten behoeve van beraad over bestuurlijke aangelegenheden. Verweerder heeft het verzoek om openbaarmaking van appellante dan ook niet op goede gronden afgewezen.

5. Het beroep is reeds om deze reden gegrond. De beschikking van 12 januari 2023 dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het door appellante tegen de beschikking van 6 september 2021 gemaakte bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

6. Overigens overweegt het gerecht nog als volgt. Volgens de memorie van toelichting bij de voorheen geldende Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob; Kamerstukken II, 19859, nr. 3, p. 25), dient de term ‘bestuurlijk’ ruim te worden opgevat en heeft deze betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten. De definitie van de term ‘bestuurlijke aangelegenheid’ in de Lob komt geheel overeen met die in de Wob, waarmee de wetgever hier te lande kennelijk heeft beoogd op dit punt aan te sluiten bij de Nederlandse regeling, zodat de totstandkomingsgeschiedenis van die regeling die geleid heeft tot vorenbedoelde ruimte uitleg van die term in de Nederlandse rechtspraak ook betekenis heeft voor de uitleg van dezelfde term in de Lob (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 8 april 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:12).

Verder geldt dat, voor zover de door appellante verzochte documenten betrekking hebben op opvattingen, voorstellen, aanbevelingen of conclusies van een of meer personen over het beleid van de Minister en de daartoe door deze of dezen aangevoerde argumenten, voor verweerder de mogelijkheid bestaat om bij openbaarmaking van deze documenten de vermelding van de (namen van) desbetreffende personen weg te lakken dan wel anderszins onleesbaar te maken. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Lob wordt immers wel informatie verstrekt over de in documenten, opgesteld ten behoeve van beraad over bestuurlijke aangelegenheden, vervatte feitelijke gegevens en de daaruit afgeleide prognoses en beleidsalternatieven, behoudens artikel 8.

7. Het gestorte griffierecht dient aan appellante te worden vergoed. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, is niet gebleken.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt de beschikking van 12 januari 2023;

  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak;

  • gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.

Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 17 april 2024, in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken). Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de dag van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.