Opzegging duurovereenkomst: onaanvaardbaarheidstoets prevaleert boven aanvullende werking redelijkheid en billijkheid
Arrest
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat een contractueel overeengekomen opzegtermijn niet via de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW) kan worden vervangen. De juiste toets is of een beroep op die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW).
Samenvatting feiten
DPD, een expeditiebedrijf, had langdurige duurovereenkomsten met transportbedrijven Get Moving en Bosch. Deze overeenkomsten, die jaarlijks stilzwijgend werden verlengd, bevatten een opzeggingsclausule die beide partijen toestond de overeenkomst op te zeggen met een opzegtermijn van één maand. In november 2018 zegde DPD de overeenkomsten op met inachtneming van deze termijn. Get Moving en Bosch stelden dat deze korte termijn, gezien de lange en geïntensiveerde samenwerking, onredelijk was en vorderden schadevergoeding.
Cassatieberoep door
DPD heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Rechtsvraag
De centrale juridische vraag is of een gerechtshof een contractueel overeengekomen opzegtermijn in een duurovereenkomst terzijde mag stellen en mag vervangen door een langere termijn op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW), omdat de omstandigheden zijn veranderd. Of moet het hof in een dergelijk geval toetsen of een beroep op die contractuele termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, conform de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW)?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. Het hof had niet de contractuele opzegtermijn mogen vervangen via de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. In plaats daarvan had het moeten onderzoeken of het beroep van DPD op de contractuele termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was (de toets van art. 6:248 lid 2 BW). De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest van het hof en verwijst de zaak voor een nieuwe behandeling.
Rechtsregel
Indien een duurovereenkomst een expliciete regeling voor opzegging bevat, kan deze contractuele bepaling niet worden 'uitgeschakeld' of vervangen door een andere regeling enkel op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW). Een beroep op een dergelijke contractuele bevoegdheid kan slechts worden gecorrigeerd via de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW), wat vereist dat het beroep daarop in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Bij de beoordeling van deze klachten dient tot uitgangspunt dat een duurovereenkomst die voorziet in een regeling van de opzegging in beginsel op grond van die regeling opzegbaar is. Indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW evenwel meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Ook kunnen zij meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Verder kan een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid de duurovereenkomst op te zeggen, op grond van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
Door aldus te oordelen, zonder te onderzoeken of het beroep van DPD op de contractuele opzegtermijn van één maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof komt immers erop neer dat de contractuele opzegtermijn van één maand buiten toepassing blijft en op grond van gedurende de uitvoering van de overeenkomst gewijzigde omstandigheden wordt vervangen door een termijn van drie (DPD) of twee (Bosch) maanden. In het wettelijk stelsel van art. 6:248 BW en art. 6:258 BW kan een contractuele bepaling niet op grond van alleen de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op deze manier worden ‘uitgeschakeld’. Daaraan doet niet af dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kan meebrengen dat degene die gebruik wil maken van een contractuele opzegmogelijkheid onder omstandigheden gehouden kan zijn de wederpartij aan te bieden een (schade)vergoeding te betalen, en dat bij het bepalen van de omvang van deze (schade)vergoeding van belang kan zijn of de opzeggende partij aan de wederpartij een langere dan de contractuele opzegtermijn gunt of – bij beoordeling achteraf – heeft gegund. Op een dergelijke toepassing van de aanvullende werking berust het oordeel van het hof niet. Het verschil is erin gelegen dat als bij de bedoelde toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op de contractueel bepaalde termijn wordt opgezegd zonder het aanbieden van een vergoeding, de hoogte van de dan alsnog te bepalen (schade)vergoeding afhangt van wat in de omstandigheden van het geval uit redelijkheid en billijkheid voortvloeit,
Deze rechtsoverwegingen zijn essentieel voor studenten. Rechtsoverweging 3.2 herhaalt het standaardkader voor de opzegging van duurovereenkomsten, zoals ontwikkeld in eerdere arresten. Het onderscheidt de verschillende manieren waarop de redelijkheid en billijkheid een rol kunnen spelen. Rechtsoverweging 3.4 is de kern van het arrest. Het trekt een scherpe en principiële grens tussen de aanvullende werking (lid 1 van art. 6:248 BW) en de beperkende werking (lid 2). Het hof kan een contractuele bepaling niet simpelweg 'aanvullen' om deze feitelijk te vervangen; daarvoor is de veel zwaardere 'onaanvaardbaarheidstoets' van lid 2 vereist. Dit is een fundamentele les over de systematiek van het contractenrecht.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/01401 Datum 16 mei 2025
ARREST
In de zaak van
DPD (NEDERLAND) B.V., gevestigd te Oirschot, EISERES tot cassatie, hierna: DPD, advocaten: P.A. Fruytier en J.P. Jas,
tegen
1. GET MOVING B.V.,
gevestigd te Twello,
2. BOSCH TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Elspeet, VERWEERSTERS in cassatie, hierna afzonderlijk: Get Moving en Bosch en gezamenlijk: Get Moving c.s., advocaat: L.V. van Gardingen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/01/361604 / HA ZA 20-524 van de rechtbank Oost-Brabant van 21 oktober 2020 en 2 februari 2022; b. het arrest in de zaak 200.309.005/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 januari 2024. DPD heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Get Moving c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Get Moving c.s. mede door Joy Hordijk en David Hakhoff. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaten van DPD hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Deze zaak gaat om de opzegging van een duurovereenkomst.
2.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Get Moving en Bosch exploiteren ieder een transportbedrijf gericht op pakketbezorging aan huis. DPD voert een expeditiebedrijf. (ii) Get Moving is in 2008 in opdracht van DPD pakketten gaan vervoeren. Bosch is vanaf 2011 pakketten voor DPD gaan vervoeren. In dat kader zijn tussen DPD en Get Moving c.s. diverse raamovereenkomsten gesloten. (iii) De laatste overeenkomst tussen DPD en Bosch is op 19 december 2012 ondertekend en in werking getreden. De laatste overeenkomst tussen DPD en Get Moving is op 1 januari 2013 ondertekend en in werking getreden. Beide overeenkomsten “tot vervoer van pakketten” hebben dezelfde inhoud. (iv) In de overeenkomsten is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 27 Inwerkingtreding en duur van de Overeenkomst (...)
27.2. De Overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van één jaar en wordt daaropvolgend telkens stilzwijgend verlengd voor de duur van telkens één jaar.
27.3. Zowel de Expediteur als de Ondernemer kan de Overeenkomst opzeggen. Opzegging dient schriftelijk te geschieden tegen het einde van de maand en met een opzegtermijn van één maand.” (v) Op 28 november 2018 heeft DPD telefonisch aan Get Moving c.s. meegedeeld dat de overeenkomsten worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Bij e-mailberichten en brieven van eind november 2018 heeft DPD de opzegging tegen 1 januari 2019 bevestigd. (vi) Ondanks e-mailcorrespondentie waarin Get Moving c.s. aan DPD hebben verzocht het besluit tot opzegging te herzien, heeft DPD volhard bij dit besluit. Op 31 december 2018 heeft DPD aan Get Moving c.s. de laatste opdrachten verstrekt.
2.3 Get Moving c.s. vorderen in deze procedure – samengevat – schadevergoeding voor onder meer loonkosten en ontslagvergoedingen.
2.4 De rechtbank
3 Beoordeling van het middel
3.1 Het middel klaagt in de kern dat het hof ten onrechte op grond van verandering van omstandigheden een leemte in de overeenkomst heeft aangenomen en deze met toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft ingevuld, terwijl de overeenkomst een regeling bevat van de opzegging en van de daarvoor geldende termijn. Het hof had de regeling van de opzegging moeten toetsen aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en daarbij het onaanvaardbaarheidscriterium moeten hanteren. In ieder geval is het oordeel van het hof onbegrijpelijk, aldus het middel.
3.2 Bij de beoordeling van deze klachten dient tot uitgangspunt dat een duurovereenkomst die voorziet in een regeling van de opzegging in beginsel op grond van die regeling opzegbaar is. Indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW evenwel meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Ook kunnen zij meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Verder kan een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid de duurovereenkomst op te zeggen, op grond van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
3.3 Het hof heeft geoordeeld dat de overeengekomen opzegtermijn van één maand niet meer aansloot bij de in de loop der jaren steeds intensiever geworden samenwerking tussen partijen en in de door het hof genoemde omstandigheden onvoldoende recht deed aan de belangen van Get Moving c.s. Het heeft overwogen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat DPD aan die belangen recht had moeten doen door Get Moving en Bosch een langere opzegtermijn van drie respectievelijk twee maanden te gunnen. Dat DPD de overeenkomsten heeft opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand heeft het hof aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming die Get Moving c.s. aanspraak geeft op vergoeding van de hieruit voor hen voortvloeiende schade.
3.4 Door aldus te oordelen, zonder te onderzoeken of het beroep van DPD op de contractuele opzegtermijn van één maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof komt immers erop neer dat de contractuele opzegtermijn van één maand buiten toepassing blijft en op grond van gedurende de uitvoering van de overeenkomst gewijzigde omstandigheden wordt vervangen door een termijn van drie (DPD) of twee (Bosch) maanden. In het wettelijk stelsel van art. 6:248 BW en art. 6:258 BW kan een contractuele bepaling niet op grond van alleen de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op deze manier worden ‘uitgeschakeld’. Daaraan doet niet af dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kan meebrengen dat degene die gebruik wil maken van een contractuele opzegmogelijkheid onder omstandigheden gehouden kan zijn de wederpartij aan te bieden een (schade)vergoeding te betalen, en dat bij het bepalen van de omvang van deze (schade)vergoeding van belang kan zijn of de opzeggende partij aan de wederpartij een langere dan de contractuele opzegtermijn gunt of – bij beoordeling achteraf – heeft gegund. Op een dergelijke toepassing van de aanvullende werking berust het oordeel van het hof niet. Het verschil is erin gelegen dat als bij de bedoelde toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op de contractueel bepaalde termijn wordt opgezegd zonder het aanbieden van een vergoeding, de hoogte van de dan alsnog te bepalen (schade)vergoeding afhangt van wat in de omstandigheden van het geval uit redelijkheid en billijkheid voortvloeit,
3.5 De overige klachten van het middel kunnen onbehandeld blijven.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 januari 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Get Moving c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van DPD begroot op € 991,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Get Moving c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 16 mei 2025.
Rechtbank Oost-Brabant 2 februari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:307.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 januari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:73.
HR 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1709 (Leen Bakker) onder verwijzing naar HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141 (Goglio/SMQ Group), rov. 3.6.2-3.6.5.
HR 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1709 (Leen Bakker), rov. 3.3, 3.4 en 4.2.