Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1781 - Hoge Raad - 25 november 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:178125 november 2025

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04942
Datum25 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 december 2023, nummer 21-002497-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten M.M. Kuyp en J.L. Baar bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van het door de verdachte ingestelde hoger beroep.
2.2.1 Het procesverloop in hoger beroep is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2 en 2.3.
2.2.2 Het hof heeft het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe overwogen:
"Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen mondelinge bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken.
Daarbij overweegt het hof nog het volgende. Door of namens de verdachte is niet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven ex artikel 410 lid 1 Wetboek van Strafvordering ingediend. In hoger beroep hebben zich meerdere raadslieden namens verdachte gesteld en zich vervolgens weer onttrokken.
Namens verdachte is door de derde raadsman die zich heeft gesteld, mr. [betrokkene 1] , op 5 oktober 2022 een email verzonden naar het hof waarin de raadsman het hof bericht dat het hoger beroep zich richt tegen de bewezenverklaring. Ook stonden in deze email onderzoekswensen en een aankondiging dat daar nog een nadere toelichting op zou kunnen volgen. De verdediging was bovendien nog op zoek naar een eigen DNA-deskundige. De raadsman heeft zich vervolgens op 11 januari 2023 onttrokken. De raadsman die zich nadien namens de verdachte heeft gesteld (en vervolgens weer heeft onttrokken) heeft zich niet meer uitgelaten over de bewuste email van mr. [betrokkene 1] van 5 oktober 2022.
Verdachte heeft er zelf ook geen blijk van gegeven, nadat mr. [betrokkene 1] zich als zijn raadsman had onttrokken, de door deze raadsman ingediende grief en onderzoekswensen te willen handhaven. Ter terechtzitting van 4 december 2023 is verdachte niet verschenen om alsnog mondeling op de voet van artikel 416 lid 1 Wetboek van Strafvordering zijn bezwaren op te geven. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep."
2.3 Artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering luidt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.4 De niet-ontvankelijkverklaring van het door de verdachte ingestelde hoger beroep is ontoereikend gemotiveerd. Daarbij is van belang dat het hof de door de advocaat [betrokkene 1] verstuurde e-mail van 5 oktober 2022 heeft aangemerkt als een schriftuur houdende grieven en dat uit de stukken niet volgt dat de verdachte de betreffende bezwaren niet wilde handhaven (vgl. HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1495).
2.5 Het cassatiemiddel slaagt.

3 Beslissing

De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het hof; - wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren F. Posthumus en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2025.