Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1772 - Hoge Raad - 25 november 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:177225 november 2025

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02449
Datum25 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 juni 2024, nummer 20-001192-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat J.S. Nan bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van een geldbedrag € 12.250,-, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden afgedaan, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel klaagt over de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 12.250.
3.2.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 13 juni 2019 tot en met 3 juli 2019 in na te noemen plaatsen heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en na te noemen personen, te weten
in de periode van 13 juni 2019 tot en met 3 juli 2019 te [plaats] , en/of te [plaats] en/of elders in Nederland met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid, 10A eerste lid van de Opiumwet, namelijk - het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en - het plegen van voorbereidings - of bevorderingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10A eerste lid van de Opiumwet."
3.2.2 Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet".
3.2.3 Het hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring overwogen:
"Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 12.250,00, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu er aanwijzingen zijn dat het voorwerp geheel of grotendeels door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen. De verklaring van verdachte dat dit geld afkomstig is (...) uit en bestemd is voor de autohandel acht het hof ongeloofwaardig, nu verdachte wordt aangemerkt als deelnemer van een criminele organisatie gericht op een lab waarin synthetische drugs zijn geproduceerd, hij daarin een financieel aandeel had en voorts gelet op het aantal ongebruikelijke coupures dat is aangetroffen, waaronder biljetten van 500 euro (...). Ook kan het geldbedrag, gelet op deze ongebruikelijke coupures, bestemd zijn voor het plegen van (andere) misdrijven. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting."
3.3.1 Artikel 33a lid 1, aanhef en onder a en e, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
"Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen
(...)
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd."
3.3.2 Onder 'het strafbare feit' in artikel 33a lid 1 Sr moet het bewezenverklaarde feit worden verstaan. Voor verbeurdverklaring is vereist dat één van de in artikel 33a lid 1 Sr genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. (Vgl. HR 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:9.)
3.4 Voor zover het hof heeft geoordeeld dat er aanwijzingen zijn dat het inbeslaggenomen geldbedrag is verkregen door middel van de bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft immers geen vaststellingen gedaan waaruit kan volgen dat het geldbedrag door middel van die deelneming aan de organisatie is verkregen, terwijl de enkele omstandigheid dat de verdachte is veroordeeld voor deelneming aan de organisatie niet met zich brengt dat het geldbedrag niet uit andere hoofde aan de verdachte kan toebehoren. Ook de omstandigheid dat het geldbedrag deels bestond uit coupures van € 500, maakt dat niet anders.Voor zover het hof heeft geoordeeld dat het geldbedrag, gelet op de ongebruikelijke coupures, bestemd kan zijn voor het plegen van "(andere) misdrijven", heeft het hof miskend dat, zoals onder 3.3.2 is vooropgesteld, de in artikel 33a lid 1, aanhef en onder e, Sr genoemde grond zich moet voordoen ten aanzien van het bewezenverklaarde feit.
3.5 Het cassatiemiddel slaagt.

4 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5 Beslissing

De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag; - wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan; - verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2025.