Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1633 - Hoge Raad - 4 november 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:16334 november 2025

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04701 P
Datum4 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2023, nummer 21-000265-22, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de betrokkene.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft de advocaat J.J.J. van Rijsbergen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2 Het cassatiemiddel is gegrond*.*Dit moet leiden tot vermindering van de betalingsverplichting van € 48.740,62 die aan de betrokkene is opgelegd.

4 Beslissing

De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel; - vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 46.300 bedraagt; - verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2025.