Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2022:558

Arrest

ECLI:NL:HR:2022:5588 april 2022Deze uitspraak is in 6 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/00003 Datum 8 april 2022

BESCHIKKING

In de zaak van

[verzoekster] B.V.,gevestigd te [vstigingsplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: [verzoekster].

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beslissing in de zaak 200.301.985/02 van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 13 december 2021. Namens [verzoekster] heeft de heer K. Aachboun tegen de beslissing van het hof beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook is de procesinleiding niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.[1] Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 426a lid 1 Rv opnieuw in te dienen. [verzoekster] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat zij in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 8 april 2022.

Vgl. HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977.


Voetnoten

Vgl. HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977.